Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
27 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk invoeren van 4 kilogram cocaïne vanuit Suriname, in strijd met artikel 2.A van de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, omdat het verhoor van de verdachte door de Koninklijke Marechaussee had plaatsgevonden zonder aanwezigheid van een advocaat en niet auditief was geregistreerd. Dit leidde tot een verweer tot bewijsuitsluiting van het verhoor.
Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend, waarbij de vraag werd gesteld of het hof kon oordelen dat de ingevoerde substantie cocaïne betrof, nu er een chemisch deskundigenrapport ontbrak. De advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden naar 35 maanden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.