Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
27 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 december 2023. De verdachte, geboren in 1982, was in hoger beroep veroordeeld voor oplichting, zoals omschreven in artikel 326.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat O.J. Much cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. Een van de belangrijkste punten was of het hof in zijn bewijsoverwegingen betekenis mocht toekennen aan het feit dat de verdachte een naam noemde die zou behoren tot een bekende van de aangever, terwijl uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat deze persoon daadwerkelijk een bekende is. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend over de afgifte van een geldbedrag, waarbij het verweer werd gevoerd dat de aangever zijn onderzoeksplicht had verzaakt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.