ECLI:NL:HR:2025:74

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
22/03068
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijke aanranding van de eerbaarheid en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1961, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zoals omschreven in artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging vanwege vermeende vormverzuimen, en dat het hof niet had mogen steunen op verklaringen van een medeverdachte die in hoger beroep waren ingetrokken. Daarnaast werd de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever ter discussie gesteld, evenals de motivering van de opgelegde straf, die bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen, terwijl de verdachte detentieongeschikt was. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03068
Datum21 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 augustus 2022, nummer 23-000147-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Hwang, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zestig dagen volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2025.