ECLI:NL:HR:2025:72

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
22/02859
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep na veroordeling voor drugsdelicten en rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van amfetamine, cocaïne en GHB, alsook voor rijden onder invloed van deze stoffen en het verlaten van de plaats van een ongeval. Het cassatieberoep was ingesteld na een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022. De advocaat van de verdachte, W.B. Lisi, had een cassatiemiddel voorgesteld, maar de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet tijdig was ingesteld. Volgens artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering moet een cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld, mits de oproeping om op de terechtzitting te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend. In dit geval was de oproeping voor de zitting van het hof op 27 juni 2022 aan de verdachte in persoon betekend, waardoor de termijn voor het instellen van het cassatieberoep op 11 juli 2022 eindigde. Het beroep werd echter pas op 28 juli 2022 ingesteld, wat leidde tot de conclusie dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kon nemen.

De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig instellen van cassatieberoepen en de strikte naleving van de termijnen zoals vastgelegd in de wet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02859
Datum21 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022, nummer 22-002784-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.B. Lisi, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
In artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak als de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend (uitgereikt).
2.2
Volgens de stukken is de oproeping om op de terechtzitting van het hof van 27 juni 2022 te verschijnen aan de verdachte in persoon betekend. Daarom had op grond van artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 27 juni 2022. Het beroep is echter pas ingesteld op 28 juli 2022. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2025.