Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van amfetamine, cocaïne en GHB, alsook voor rijden onder invloed van deze stoffen en het verlaten van de plaats van een ongeval. Het cassatieberoep was ingesteld na een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 juni 2022. De advocaat van de verdachte, W.B. Lisi, had een cassatiemiddel voorgesteld, maar de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet tijdig was ingesteld. Volgens artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering moet een cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld, mits de oproeping om op de terechtzitting te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend. In dit geval was de oproeping voor de zitting van het hof op 27 juni 2022 aan de verdachte in persoon betekend, waardoor de termijn voor het instellen van het cassatieberoep op 11 juli 2022 eindigde. Het beroep werd echter pas op 28 juli 2022 ingesteld, wat leidde tot de conclusie dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kon nemen.
De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig instellen van cassatieberoepen en de strikte naleving van de termijnen zoals vastgelegd in de wet.