ECLI:NL:HR:2025:67

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
24/00346
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag wegens schending van het aanwezigheidsrecht in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 30 januari 2024 was gewezen. De zaak betreft een 22-jarige verdachte die was veroordeeld voor ontucht met een 13-jarig meisje. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo. De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte verstek had verleend tegen de niet-verschenen verdachte. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep op 30 januari 2024 was op 24 januari 2024 uitgereikt, maar de wettelijke termijn van tien dagen, zoals voorgeschreven in artikel 413 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, was niet in acht genomen. Er was geen bewijs dat de dagvaarding eerder rechtsgeldig was betekend of dat de termijn was verkort met toestemming van de verdachte. Hierdoor had het hof het onderzoek op de terechtzitting moeten schorsen, maar dit was niet gebeurd.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte in het strafproces en de noodzaak om de wettelijke termijnen in acht te nemen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00346
Datum14 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 januari 2024, nummer 22-002315-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2
Aan de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2024 is een akte van uitreiking gehecht. Volgens deze akte is die dagvaarding op 24 januari 2024 uitgereikt op de wijze zoals is voorgeschreven in artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De termijn van tien dagen die in artikel 413 lid 1, eerste volzin, Sv is voorgeschreven, is dus niet in acht genomen.
2.3
De stukken houden niets in waaruit kan volgen dat op een eerder moment sprake was van een rechtsgeldige betekening van die dagvaarding of dat de verkorting van die termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting is de verdachte daar niet verschenen. Daarom had het hof het onderzoek op de terechtzitting op grond van artikel 413 in samenhang met artikel 265 lid 3 Sv moeten schorsen. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting echter voortgezet nadat tegen de niet-verschenen verdachte verstek was verleend.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 januari 2025.