Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2022. De verdachte, geboren in 1994, was in eerste aanleg vrijgesproken van mishandeling, maar het hof had in hoger beroep geoordeeld dat de verdachte de aangever in zijn gezicht had geslagen. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat de feitelijke toedracht van dit beroep niet aannemelijk was. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte verworpen, waarbij de advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof, dat voldoende gemotiveerd was en niet onbegrijpelijk.