ECLI:NL:HR:2025:627

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
22/04613
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling en beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2022. De verdachte, geboren in 1994, was in eerste aanleg vrijgesproken van mishandeling, maar het hof had in hoger beroep geoordeeld dat de verdachte de aangever in zijn gezicht had geslagen. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat de feitelijke toedracht van dit beroep niet aannemelijk was. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte verworpen, waarbij de advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof, dat voldoende gemotiveerd was en niet onbegrijpelijk.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04613
Datum22 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2022, nummer 23-002800-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat B. Wernik bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen komen op tegen de verwerping van het beroep op noodweer.
2.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van tachtig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.