ECLI:NL:HR:2025:604
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X] V.O.F. tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 september 2024. Het beroep in cassatie was ingesteld, maar het beroepschrift voldeed niet aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft op 8 november 2024 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende de gelegenheid kreeg om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 20 december 2024. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbende het bericht op 8 november 2024 had ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb.
Belanghebbende heeft op 11 april 2025 nog drie geschriften ingediend, maar de Hoge Raad heeft deze niet in overweging genomen, aangezien het verzuim niet was hersteld. Gezien het ontbreken van de noodzakelijke gronden voor het beroep in cassatie, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2025.