ECLI:NL:HR:2025:600
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over vennootschapsbelastingaanslag
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 maart 2023, nr. BKDH-22/00220. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 19/4793) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. De belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het Hof te vernietigen, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen leiden tot vernietiging. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2025.