Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
14 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1986, was in hoger beroep veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol, waarbij de bewijsklacht betrekking had op de wijze van bewaring van een bloedmonster. De advocaat van de verdachte, J.P.W. Nijboer, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de termijn van de procedure beoordeeld. Meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de opgelegde taakstraf van zestig uren, er geen aanleiding is om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.