Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
15 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 5 april 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op basis van de recidiveregeling van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994, en dat deze regeling in strijd zou zijn met artikel 47 van het Handvest van de Europese Unie. De advocaat van de verdachte, G.J. van Oosten, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarop de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.