Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van de verdachte
Beoordeling van het cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld
4.Beslissing
14 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel de verdachte als het openbaar ministerie. De zaak betreft een strafzaak die zich afspeelt in Curaçao, waar de verdachte in 2021 beschuldigd werd van moord en doodslag. De verdachte had op korte afstand zes kogels afgevuurd op het hoofd en de hals van een ander, wat leidde tot zijn veroordeling voor doodslag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte geen cassatiemiddelen heeft ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het openbaar ministerie had daarentegen een cassatiemiddel ingediend, dat door de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens werd ondersteund. De Hoge Raad heeft de klachten van het openbaar ministerie beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van het openbaar ministerie verworpen.