ECLI:NL:HR:2025:57

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/04434
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een strafzaak betreffende moord en doodslag in Curaçao

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel de verdachte als het openbaar ministerie. De zaak betreft een strafzaak die zich afspeelt in Curaçao, waar de verdachte in 2021 beschuldigd werd van moord en doodslag. De verdachte had op korte afstand zes kogels afgevuurd op het hoofd en de hals van een ander, wat leidde tot zijn veroordeling voor doodslag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte geen cassatiemiddelen heeft ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het openbaar ministerie had daarentegen een cassatiemiddel ingediend, dat door de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens werd ondersteund. De Hoge Raad heeft de klachten van het openbaar ministerie beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van het openbaar ministerie verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04434 C
Datum14 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 21 september 2023, nummer H 151/22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat in Arnhem, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van de verdachte

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
3.
Beoordeling van het cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad
- verklaart het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk;
- verwerpt het beroep van het openbaar ministerie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 januari 2025.