Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
15 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 december 2023. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die in verband met een verdenking van verkeersovertreding een beroep deed op de teruggave van haar personenauto, die onder beslag was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank had in haar beschikking geoordeeld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de teruggave van de auto, maar de Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd op welke grondslag het beslag was gelegd. De Hoge Raad heeft de klachten van de klaagster over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klaagster verworpen.