Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris en belanghebbende hebben over en weer een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door B.J. Rubbens voornoemd.
2.Uitgangspunten in cassatie
Bij het bepalen van de belastbare winst heeft belanghebbende het surplus tegen de aldus bepaalde verrekenprijs in aanmerking genomen. De overige 61 procent van de door BV 2 geproduceerde goederen zijn verkocht aan gelieerde verkooporganisaties. Daarvoor heeft BV 2 verrekenprijzen gehanteerd die zijn gebaseerd op de “Transfer Pricing Master File” van het concern (hierna: de TP Master File), waarin is opgenomen dat producerende groepsvennootschappen zoals BV 2 worden beloond op basis van de ‘comparable uncontrolled price method’.
3.De oordelen van het Hof
Samenhangende waardering
Het Hof heeft het andersluidende standpunt van de Inspecteur over de bewijslastverworpen.
4.Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
a) vermogensbestanddelen samenhangen, en wel
In een dergelijk geval verzet het tot goed koopmansgebruik behorende realiteitsbeginsel zich tegen een afzonderlijke waardering. Deze verplichting tot een samenhangende waardering strekt ertoe te voorkomen dat verliezen op bepaalde vermogensbestanddelen tot uitdrukking worden gebracht die in werkelijkheid niet zijn geleden omdat zij tegenover (vrijwel) gelijke winsten op andere vermogensbestanddelen staan. In het licht hiervan is het niet van belang of het gaat om gerealiseerde dan wel ongerealiseerde winsten of verliezen. [3]
Aan het aannemen van de hiervoor bedoelde samenhang staat niet in de weg de omstandigheid dat vermogensbestanddelen of contracten een verschillende levensduur of looptijd kennen. [5]
,een specifiek afdekkingsinstrument zoals een swapcontract of een termijncontract is gesloten dat meebrengt dat een met betrekking tot dat vermogensbestanddeel gelopen risico, zoals een rente- of valutarisico, in hoge mate is beperkt. In een dergelijk geval kan het niet anders zijn dan dat die beperking ook is beoogd als hiervoor in 4.2.2 bedoeld. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een verplichting uit hoofde van een geschreven optie volledig wordt gedekt door het bezit van de desbetreffende effecten [8] .
Zoals het middel betoogt, heeft de Inspecteur in het hogerberoepschrift passages aangehaald uit de toelichting in het jaarverslag van het concern (de topholding) met betrekking tot onder meer “risk management and hedge accounting” en uit de toelichting in de jaarrekening van belanghebbende over risicomanagement. Onder verwijzing naar die passages heeft hij gemotiveerd gesteld dat de topholding bij voortduring ernaar streeft USD-risico’s op concernniveau door middel van hedging af te dekken en dat dit niet alleen plaatsvindt door middel van afdekkingsinstrumenten maar dat dollarposities op concernniveau worden bezien. Aldus dienen volgens de Inspecteur ook de Braziliaanse vorderingen binnen het concern ter afdekking van het valutarisico ter zake van USD-schuld I en USD-schuld II en vice versa.
Dat valutarisico is ook feitelijk afgedekt, zo heeft de Inspecteur bovendien gesteld.
Het Hof had op die beide stellingen van de Inspecteur moeten ingaan omdat deze, indien aannemelijk bevonden, meebrengen dat het voor de gestelde samenhang tussen USD-schuld I en USD-schuld II en de Braziliaanse vorderingen vereiste oogmerk tot afdekking van valutarisico’s aanwezig is.