Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vader in een kwestie rondom ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kind. De vader, die geen gezag heeft over het kind, stelde zich op het standpunt dat hij belanghebbende is in de procedure. De Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Jeugdbescherming Overijssel en de moeder van het kind waren de verweerders in deze zaak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waar de vader eerder in het ongelijk was gesteld. De advocaat-generaal L.M. Coenraad had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad heeft de klachten van de vader beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de vader verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand zijn gebleven.