Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 april 2024. De zaak betreft een zedenzaak waarin de verdachte, een 38-jarige man, beschuldigd werd van ontucht met zijn 11-jarige tweelingdochters. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat van de verdachte, J.W. Heemskerk, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.