Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
14 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep veroordeeld voor valsheid in geschrift en witwassen van een uit valsheid in geschrift verkregen geldbedrag. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaten R.J. Baumgardt en V.C. van der Velde. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden naar zeven maanden en drie weken.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.