Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
5.Beslissing
1 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 november 2004. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor medeplegen van mensensmokkel, mensenhandel en vervalsing van een paspoort. Het hof had volstaan met het opmaken van een verkort proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, wat in strijd was met artikel 327a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had voldaan aan de vereisten voor het opmaken van een volledig proces-verbaal, aangezien er geen uitgewerkt proces-verbaal was opgemaakt van de zitting op 5 november 2004. Dit leidde tot de conclusie dat het recht tot strafvordering voor het feit van vervalsing van het paspoort was verjaard, omdat de absolute verjaringstermijn van twaalf jaar was overschreden. De Hoge Raad verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor dit feit en vernietigde de eerdere uitspraken van het hof en de rechtbank, met uitzondering van de overige tenlasteleggingen, die opnieuw door het hof behandeld moeten worden.