ECLI:NL:HR:2025:496

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
23/01522
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verjaring en proces-verbaal in strafzaak mensensmokkel en mensenhandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 november 2004. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor medeplegen van mensensmokkel, mensenhandel en vervalsing van een paspoort. Het hof had volstaan met het opmaken van een verkort proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, wat in strijd was met artikel 327a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had voldaan aan de vereisten voor het opmaken van een volledig proces-verbaal, aangezien er geen uitgewerkt proces-verbaal was opgemaakt van de zitting op 5 november 2004. Dit leidde tot de conclusie dat het recht tot strafvordering voor het feit van vervalsing van het paspoort was verjaard, omdat de absolute verjaringstermijn van twaalf jaar was overschreden. De Hoge Raad verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor dit feit en vernietigde de eerdere uitspraken van het hof en de rechtbank, met uitzondering van de overige tenlasteleggingen, die opnieuw door het hof behandeld moeten worden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01522
Datum1 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 november 2004, nummer 22-000377-04, in de strafzaak
tegen
[verdachte] (volgens opgave BRP: [verdachte]),
geboren op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van hetgeen onder 4 aan de verdachte ten laste is gelegd en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak met inachtneming van de hiervoor genoemde beslissing op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met artikel 327a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft volstaan met het opmaken van een verkort proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2004.
2.2
Het hof heeft aan de Hoge Raad bericht dat een uitgewerkt proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2004 niet is opgemaakt. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat de in artikel 327a lid 3 Sv bedoelde aanvulling van het verkorte proces-verbaal niet heeft plaatsgevonden.
2.3
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel voert aan dat voor feit 4 het recht tot strafvordering wegens verjaring is vervallen.
3.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 3.
3.3
De Hoge Raad zal voor feit 4 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2002, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde;
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 4 tenlastegelegde;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak – met uitzondering van het onder 4 tenlastegelegde – opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 april 2025.