Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
1 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2022. De verdachte, geboren in 1971, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van gewoontewitwassen. De Hoge Raad ontving een cassatiemiddel van de verdediging, ingediend door de advocaten J.S. Nan en S.A.H. Vromen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en stelde een vermindering voor. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien dit niet van belang was voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, was de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertien maanden naar twaalf maanden en twee weken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.