Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
1 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 21 september 2022 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1977, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor het rijden terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, in strijd met artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat E. Tamas heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, maar heeft besloten dat hieraan geen rechtsgevolg wordt verbonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.