ECLI:NL:HR:2025:460
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag loonheffingen
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 maart 2023, nr. 21/01768. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/882) die betrekking had op een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonheffingen over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018, alsook de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door B. Jonker en T. Marcelis, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P].
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 28 maart 2025 door de vice-president J.A.R. van Eijsden, samen met de raadsheren M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.