Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 december 2022. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat P.L.G. Rens. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep in cassatie was ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de opgelegde taakstraf van zestig uren, waarvan twintig uren voorwaardelijk, er geen aanleiding is om aan dit oordeel enige andere rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.