ECLI:NL:HR:2025:413

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
23/05017
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in jeugdzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging, gepleegd op 27 maart 2022. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen geweld te hebben gepleegd tegen een aangever, die daarbij letsel opliep. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de aangever en getuige onvoldoende betrouwbaar waren om als bewijs te dienen. De raadsvrouw stelde dat de herkenning van de verdachte door de aangever en getuige pas plaatsvond na gesprekken met beveiligers en politie, en dat deze herkenning gegrond was op een gevoel en niet op objectieve waarnemingen. Het hof heeft de bewijsoverweging van de kinderrechter overgenomen en geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdediging over de uitspraak van het hof beoordeeld en deze verworpen, zonder dat het nodig was om de redenen voor de beslissing verder te motiveren. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van het hof en verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/05017 J
Datum18 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 december 2023, nummer 21-005327-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.W.E. Hoezen, advocaat in Winterswijk, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever [aangever] en de getuige [getuige 1] .
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 27 maart 2022 te [plaats] , openlijk, te weten aan de [a-straat] te [plaats] , in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door die [aangever]
- meermalen tegen zijn rug te trappen en
- meermalen op of tegen zijn gezicht en zijn buik te trappen en
- meermalen op of tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte (...) d.d. 27 maart 2022, (...) zakelijk weergegeven:
Feit: Openlijke geweldpleging tegen personen
Plaats delict: [a-straat 1] , [plaats] , binnen de
gemeente [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen zondag 27 maart 2022 om 01:32 uur en
zondag 27 maart 2022 om 03:46 uur
Aangever
Achternaam: [aangever]
Voornamen: [aangever]
Verklaring
“Ik doe aangifte van openlijk geweld met vereende krachten tegen mij als persoon. Het geweld dat werd uitgeoefend bestond uit:
Ik doe aangifte van mishandeling. Ik heb denk ik een gebroken neus. Ik heb pijn en letsel. (...) De persoon die bij jouw collega staat heeft mij ook geslagen.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever (...) d.d. 28 maart 2022, (...) voor zover – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangever inhoudende:
Op zondag 27 maart 2022 was ik bij discotheek [A] te [plaats] .
Tijdens het oversteken hoorde ik iemand iets roepen, maar ik kon niet precies horen wat dit was. Ik had wel een jongen van Turks/Marokkaanse komaf bij de verkeerslichten zien staan. Ik ben afgestapt. Liep nog een meter verder en voelde direct een duw of trap in mijn rug waardoor ik op de grond terecht kwam. Ik kwam op mijn rechterzij terecht. Hierna werd ik door meerdere personen in mijn gezicht getrapt en geschopt en in mijn buik/zij. Ik voelde pijn op mijn neus, wang en achterhoofd. Tevens voelde ik dat er werd geschopt op mijn rug.
Op een gegeven moment hielden de jongens op en zag ik dat ze richting de weilanden van de Landstraat renden.
Ik ben in gesprek gegaan met de politieagenten en op het moment dat we klaar waren, wilde ik weer vertrekken. Op het moment dat ik bij mijn fiets stond, zag ik vier personen aankomen lopen die mij daarvoor hadden geschopt. Ik heb dit direct aan de politie doorgegeven.
Ik ben zeker 5 a 6 keer in mijn gezicht getrapt en enkele keren boven op mijn rug/zijkant.
Aan de mishandelingen heb ik een scheve neus overgehouden, die is rechtgezet door de huisartsenpost en nu heb ik nog steeds last van duizeligheid en mijn nek.
3. Een geneeskundige verklaring, opgemaakt door [betrokkene 1] , (...) d.d. 30 maart 2022, (...) zakelijk weergegeven:
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Opgezwollen neusbrug + scheefstand neus naar links
Zwelling hoofd links
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige (...) d.d. 31 maart 2022, (...) voor zover – zakelijk weergegeven – als verklaring van getuige [getuige 2] inhoudende:
Op zondag 27 maart 2022, omstreeks 01:15 uur reed ik vanuit Varsseveld over de [a-straat] in de richting van Lichtenvoorde .
Aan de overzijde van de weg in de richting van de Vennebulten zag ik de twee jongens stoppen. Ik zag dat ze bij een groep personen gingen staan van circa drie a vier personen. Ik zag dat het allemaal jongens waren in de leeftijd van 17 a 20 jaar. Ik zag dat er één jongen op de grond lag. Ik zag dat ongeveer drie a vier personen om deze jongen heen stonden en op de jongen die op de grond lag aan het inslaan waren. Ik zag dat er geslagen werd met de vuisten. (...) Er werd achter elkaar door de diverse jongens op de jongen die op de grond lag ingeslagen.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (...) d.d. 9 april 2022, (...) voor zover – zakelijk weergegeven – als verklaring van getuige [getuige 1] inhoudende:
Van 26 op 27 maart 2022 was ik aan het werk bij [A] . Ik ben hier als beveiliger ingehuurd.
Ik hoorde dat er buiten wat aan de hand was.
Gedurende de avond heb ik een jongen [A] uitgezet. (...) Ik heb hem er persoonlijk uit gezet. Deze jongen was met 3 vrienden. Ook deze 3 vrienden zijn toen naar buiten gegaan. Ik ben regelmatig buiten wezen kijken naar deze 4 jongens. Dit om te kijken waar ze waren en om ze een beetje in de gaten te houden.
Ik rende naar buiten in de richting van het kruispunt. Dit deed ik omdat ik hier de groep van 4 jongens voor het laatst gezien had. Ik wist dus dat ze hier zouden staan.
Op het kruispunt zag ik een jongen staan. Ik zag dat hij bloed in het gezicht had. Ik zag dat 4 jongens bij hem in de buurt stonden en ik zag dat deze jongens weg renden. Ik schat dat de 4 jongens ongeveer 5 tot 10 meter bij de jongen met het bebloede gezicht vandaan waren op het moment dat wij er aan kwamen rennen. Ik zag dat het de 4 jongens waren die ik er uit had gezet. Althans de jongen die ik er uit had gezet samen met zijn 3 vrienden.
Toen de jongen met het bebloede gezicht ons zag, hoorde ik dat hij zei: “Dat zijn ze!” Ik zag dat de jongen richting de 4 jongens wees die ik weg zag rennen. (...) De jongen met het bebloede gezicht zei nog dat hij klappen had gehad van de 4 jongens.
Ik zag dat de 4 jongens de Landstraat in renden.
Ik rende achter ze aan. Ik had 1 van de jongens te pakken. Hij rende ook maar ik heb hem uit de wei gehaald. (...) Ik heb hem vastgepakt en heb hem mee naar binnen genomen.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte (...) d.d. 31 mei 2022, (...) voor zover – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte inhoudende:
A: Volgens de beveiliger kwamen we allebei agressief over en zijn we eruit gestuurd. (...) toen kwamen mijn vrienden ook mee naar buiten.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (...) d.d. 1 april 2022, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland , (...) zakelijk weergegeven:
Op 27 maart 2022, omstreeks 01:40 uur, kregen wij het verzoek om te gaan naar [A] gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Aldaar had de beveiliging een persoon aangehouden wie betrokken was geweest bij een mishandeling.
Ter plaatse aangekomen werden wij door de aanwezige beveiliging naar de ruimte gebracht waar de verdachte zat. Wij zagen dat deze jongen rustig op een stoel zat. Wij zagen dat hij een fors postuur had en een bril droeg. Wij spraken met de verdachte welke zich legitimeerde als:
[medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] )
Wij hoorden [medeverdachte 1] zeggen: “Ik ben niet diegene die geschopt heeft, ik heb alleen een keer gestompt” of woorden van gelijke strekking.
Toen ik, [verbalisant 2] , buiten stond, hoorde ik een persoon schreeuwen: “Dat zijn ze. Dit zijn die andere drie!” of woorden van gelijke strekking. De persoon die dit zei betrof het slachtoffer. Hierop ben ik samen met de ON3203 naar deze personen gelopen. Dit bleken de andere drie verdachten. Ik heb samen met mijn collega’s de identiteit vastgesteld.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (...) d.d. 23 april 2022, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland , (...) zakelijk weergegeven:
Op zondag 27 maart 2022, omstreeks 01:40 uur, werden wij verzocht ons te vervoegen bij uitgaanscentrum [A] in [plaats] .
Wij hoorden [aangever] en de beveiliging hierop zeggen dat dit de andere drie jongens waren welke [aangever] mishandeld zouden hebben. Hierop hebben wij, samen met verbalisant [verbalisant 2] , het drietal staande gehouden en gegevens genoteerd.
Ik, [verbalisant 4] , sprak een jongen aan welke zich identificeerde als:
- [medeverdachte 2]
Ik, [verbalisant 3] , sprak met [verdachte] .
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (...) d.d. 25 april 2022, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland (...) zakelijk weergegeven:
Ik hoorde collega [verbalisant 2] zeggen dat hij [medeverdachte 3] staande had gehouden en dat [medeverdachte 3] zich legitimeerde met een geldige identiteitsbewijs.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“De advocaat-generaal is van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de herkenning door aangever niet authentiek is en de herkenning door getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kan zich vinden in de bewijsoverweging van de kinderrechter en neemt die derhalve over. Het hof heeft deze hieronder (cursief weergegeven) opgenomen. Als hierna in de cursieve tekst “kinderrechter” staat vermeld, moet “hof” worden gelezen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof neemt daarbij in overweging dat de getuigenverhoren ten overstaan van de raadsheer-commissaris dit oordeel niet anders maken.
Aangever [aangever] is op 27 maart 2022 buiten [A] te [plaats] geschopt en geslagen door meerdere personen. Dit blijkt uit de verklaring van aangever en het bij aangever geconstateerde letsel en ook uit de verklaringen van getuige [getuige 2] die vanuit zijn auto een groep personen heeft zien inslaan op een jongen die op de grond ligt.
Getuige [getuige 1] (beveiliger bij [A] ) heeft eerder op de avond verdachte uit [A] gezet en gezien dat de drie vrienden van verdachte ook naar buiten gingen. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat hij uit [A] is gezet en dat zijn vrienden ook naar buiten zijn gegaan. Getuige [getuige 1] heeft het groepje van vier gedurende de avond buiten in de gaten gehouden. Toen [getuige 1] hoorde dat er buiten wat aan de hand was is hij richting het kruispunt gerend waar hij het laatst de groep van verdachte en zijn drie vrienden had gezien. Op het kruispunt zag [getuige 1] een jongen staan met bloed in het gezicht (aangever [aangever] ). Op korte afstand van aangever stonden vier jongens die wegrenden. [getuige 1] herkende deze jongens als de jongen die hij er eerder die avond eruit had gezet (verdachte) en zijn drie vrienden. Aangever riep naar [getuige 1] ‘dat zijn ze’ en zei ook dat hij klappen van deze vier jongens had gehad. Getuige [getuige 1] is achter deze jongens aangerend en heeft medeverdachte [medeverdachte 1] kunnen vastpakken. Hij heeft [medeverdachte 1] meegenomen naar [A] waar inmiddels ook politie was aangekomen. Verbalisanten hebben [medeverdachte 1] horen zeggen dat hij niet degene was die had geschopt, hij had alleen een keer gestompt. Verbalisanten hoorden aangever roepen ‘dat zijn ze. Dit zijn die andere drie’. Verbalisant is naar de drie jongens die kwamen aangelopen toegegaan. Deze jongens bleken verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] te zijn.
Gelet op de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de kinderrechter wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte onderdeel was van de groep die zich schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen aangever [aangever] . Gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] hebben alle aanwezige personen geweld gebruikt tegen de op de grond liggende jongen. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat verdachte aan het geweld tegen aangever een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Inleiding
Het bewijs op grond waarvan de kinderrechter tot een bewezenverklaring is gekomen, is onvoldoende betrouwbaar. Deze conclusie moet worden getrokken naar aanleiding van de verhoren die in hoger beroep hebben plaatsgevonden. De herkenning door [getuige 1] en aangever waar de kinderrechter de veroordeling op heeft gebaseerd, zijn niet objectief noch authentiek.
(...)
Niet betwist wordt dat:
Aangever [aangever] is op 27 maart 2022 buiten [A] te [plaats] geschopt en geslagen door meerdere personen. Dit blijkt uit de verklaring van aangever en het bij aangever geconstateerde letsel en ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] die vanuit zijn auto een groep personen heeft zien inslaan op een jongen die op de grond ligt.
Echter, de vermeende herkenning door beveiliger [getuige 1] is onvoldoende betrouwbaar:
Getuige [getuige 1] (beveiliger bij [A] ) heeft eerder op de avond verdachte uit [A] gezet en gezien dat de drie vrienden van verdachte ook naar buiten gingen. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat hij uit [A] is gezet en dat zijn vrienden ook naar buiten zijn gegaan. Getuige [getuige 1] heeft het groepje van vier gedurende de avond buiten in de gaten gehouden. Toen [getuige 1] hoorde dat er buiten wat aan de hand was is hij richting het kruispunt gerend waar hij het laatst de groep van verdachte en zijn drie vrienden had gezien. Op het kruispunt zag [getuige 1] een jongen staan met bloed in het gezicht (aangever [aangever] ). Op korte afstand van aangever stonden vier jongens die wegrenden. [getuige 1] herkende deze jongens als de jongen die hij er eerder die avond eruit had gezet (verdachte) en zijn drie vrienden. Aangever riep naar [getuige 1] “dat zijn ze” en zei ook dat hij klappen van deze vier jongens had gehad. Getuige [getuige 1] is achter deze jongens aangerend en heeft medeverdachte [medeverdachte 1] kunnen vastpakken.
Toelichting:
Vooropgesteld wordt dat [getuige 1] noch één van zijn collega’s de mishandeling heeft gezien:
Nadat de verdachte zijn vader had gebeld, ben ik, [verbalisant 2] , naar buiten gelopen om te kijken of één van de aanwezige beveiligers de mishandeling/openlijke geweldpleging had gezien. Nadat ik diverse beveiligers gesproken had, bleek dat niemand de mishandeling daadwerkelijk had gezien.
Beveiliger [getuige 1] komt naar buiten en ter plaatse als de mishandeling al heeft plaatsgevonden:
Ik was binnen en hoorde dat er buiten wat aan de hand was. Het ging heel snel. Ik weet niet meer waar dit bericht vandaan kwam. De EHBO moest naar buiten want daar liep iemand met een bebloed gezicht.
En:
Ik heb de mishandeling zelf niet gezien.
Beveiliger [getuige 1] verklaart bij de politie de wegrennende personen te hebben herkend als de jongens die hij er eerder die avond eruit heeft gezet, maar is dat wel zo?
1. Het was sluitingstijd, dus het was erg druk met mensen die naar huis gingen (verklaring [getuige 1] ) bij RHC)
Door u is verklaard dat het ‘de uitloop’ was en het druk was en u snel verder moest met uw werk. Kunt u toelichten wat u hiermee bedoelde? Dan gebeuren er verschillende dingen: de zalen lopen leeg, de mensen gaan naar huis, ze lopen naar de fiets. Wij willen dan graag veel oog op alle plekken houden. We zijn dan druk met signaleren wat er gebeurt.
2. Het betreft een herkenning op grote afstand: [getuige 1] was nog binnen toen hij hoorde dat er buiten wat aan de hand was en iemand met een bebloed gezicht rondliep. De mishandeling heeft plaatsgevonden bij de stoplichten, aan de overkant van de [a-straat] (...).
(...)
[getuige 1] bij RHC:
U raadsheer-commissaris vraagt mij of ik de groep die de jongen aanviel heb gezien op het moment van de aanval? Ja, maar alleen op afstand. (...)
3. Het was donker en hij heeft de personen waarschijnlijk voornamelijk op de rug gezien. Ze renden immers de andere kant op.
Aanvullende verklaring aangever:
Op een gegeven moment hielden de jongens op en zag ik dat ze richting de weilanden van de Landstraat renden. Hierna kwamen ook al snel de beveiligers aanrennen.
Waarom houden de jongens op? Omdat getuige [getuige 2] claxonneert.
Toen ik dit zag schrok ik enorm en heb ik direct geclaxonneerd. Ik ben voorbij gereden en keek in mijn achteruitrijspiegel naar hun reactie. Ik zag dat de jongens stopten met slaan.
4. De herkenning is niet objectief, maar gegrond op een gevoel dat [getuige 1] had:
Ik weet niet waarom precies, maar toen ik het bericht hoorde dat er buiten iets aan de hand was, ging ik er gevoelsmatig van uit dat de 4 jongens hier mee te maken hadden. Ik had het gevoel dat het om hen ging.
Bij RC:
U vraagt mij hoe ik dan wist wie we bij de kladden moesten grijpen. Ik snap dat u die vraag stelt, ik weet het niet meer. Op de een of andere manier wisten we precies wie we moesten hebben.
Vervolg motivering KR:
Hij heeft [medeverdachte 1] meegenomen naar [A] waar inmiddels ook politie was aangekomen. Verbalisanten hebben [medeverdachte 1] horen zeggen dat hij niet degene was die had geschopt, hij had alleen een keer gestompt. Verbalisanten hoorden aangever roepen “dat zijn ze. Dit zijn die andere drie”. Verbalisant is naar de drie jongens die kwamen aangelopen toegegaan. Deze jongens bleken verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] te zijn.
Echter, is de herkenning van aangever niet authentiek. Hij kan bovendien niet uitleggen waarom hij ze herkend, maar wijst ze alleen maar aan als de daders:
Aangifte (tp):
De persoon die bij jouw collega staat heeft mij ook geslagen.
Aanvullende verklaring:
Ik ben in gesprek gegaan met de politieagenten en op moment we klaar waren, wilde ik weer vertrekken. Op moment dat ik bij mijn fiets stond, zag ik vier personen aankomen lopen die mij daarvoor hadden geschopt. Ik heb dit direct aan de politie doorgegeven. Ik zag dat de politie bij de jongens stond en ben toen naar huis gegaan.
Het is echter niet een op zichzelf staande herkenning door aangever, maar vindt plaats in samenspraak met de beveiliging. Het is ook de beveiliging die de groep van cliënt aanwijst als daders.
PVB
Van de aanwezige beveiliging hoorde wij dat vier Turkse jongeren één andere jongen hadden mishandeld, nadat deze vier eerder op de avond wegens wangedrag door de beveiliging uit het uitgaanscentrum waren verwijderd.
Volgens de beveiliger zou [aangever] mishandeld zijn door de groep. Overigens had de beveiliging de mishandeling niet zien gebeuren.
[getuige 1] bij RHC:
We hebben een kledingbeschrijving gegeven en die jongens zijn ook aangehouden.
Vervolgens gaat de politie op zoek naar de drie Turkse jongens:
PVB
Vervolgens zijn wij, verbalisanten, op zoek gegaan naar de overige drie Turkse jongeren welke, volgens de beveiligers, de weilanden in gevlucht waren. Buiten de uitgaansgelegenheid praatten wij eerst nog even met [aangever] toen wij drie jongens zagen aan komen lopen. Wij hoorden [aangever] en de beveiliging hierop zeggen dat dit de andere drie jongens waren welke [aangever] mishandeld zouden hebben. Hierop hebben wij, samen met verbalisant [verbalisant 2] , het drietal staande gehouden en gegevens genoteerd.
Feit is dat direct na de mishandeling aangever en de beveiliging met elkaar hebben gesproken.
[getuige 1] RHC:
Ik weet dat we na afloop samen met de politie hebben gezeten en dat wij toen heel gedetailleerd hebben besproken wat wij hebben gezien.
Dat de getuigen met elkaar gesproken hebben, blijkt uit de verklaring van [getuige 1] . Hij beschrijft bij de RHC de mishandeling alsof hij dit heeft gezien, terwijl dit niet het geval is.
U raadsheer-commissaris zegt mij dat ik eerder heb verklaard wat ik heb gezien terwijl u nu moet constateren dat wat ik beschreven heb ik niet zelf heb gezien en u vraagt mij hoe deze informatie bij mij terecht is gekomen. Ik weet het niet. Ik durf niet te zeggen waar ik het dan vandaan gehaald heb.
En [aangever] bij RHC:
Ik herkende de persoon nergens van. Wat ik wel hoorde nadien is dat de beveiliging van [A] die mensen al naar buiten hadden gegooid. Ze waren al vervelend. Ik had hem niet eerder gezien die avond.
Volgens [aangever] is er best wat tijd verstreken na de mishandeling gezeten en de herkenning:
Toen ik te grazen was genomen duurde het best lang voordat de politie kwam. Dat heeft misschien wel twee of drie uur geduurd in mijn beleving. Ik heb toen duidelijk beschreven wie het waren. Toen de politie kwam heb ik een heel gesprek met ze gehad. Toen ik wegging om naar huis te gaan en naar de huisartsenpost, zag ik de mensen die mij hadden aangevallen. Die kwamen naar de auto toe lopen. De politie was er toen ook nog en toen heb ik hen aangewezen. De politie heeft hen toen ook aangesproken en ik dacht dan is daar mee de kous af. Ik snap niet dat daar nu nog onduidelijkheid over is. Ik kan mij nu niet meer herinneren hoe zij er uit zagen. De personen die dit hebben gedaan heb ik destijds aangewezen en toen heeft de politie hen opgepakt. Dat waren in ieder geval vier mensen.
Bovendien was aangever evident onder invloed van alcohol:
verklaring beveiliger [getuige 1] en PVB
[aangever] leek onder invloed van alcoholische drank.
[getuige 1] RC
De jongen die we uit de wei hebben gehaald was niet één van de daders, dat was een meeloper. Dat weet ik omdat hij aan de zijkant stond bij het groepje dat het slachtoffer aanviel.
Conclusie:
De herkenning door [aangever] vindt dus pas plaats ná het gesprek met de beveiligers en de politie. In dit gesprek is [aangever] ook ter ore gekomen dat een bepaalde groep al de hele avond vervelend was. Ook is er, volgens de verklaring van beveiliger [getuige 1] , een kledingbeschrijving gegeven door hen. Het is de beveiliging die, hoewel niemand de mishandeling heeft gezien, de vier jongens aanwijst als daders. Dit is, zo volgt uit de verklaring van [getuige 1] , een onderbuikgevoel. Als de politie op zoek gaat naar deze jongens worden zij herkend door de beveiliging en aangever. De herkenning van aangever is niet authentiek en de herkenning door de beveiliger [getuige 1] is onbetrouwbaar.”
2.2.5
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsvrouw daar verder nog naar voren heeft gebracht:
“De aanvullende getuigenverklaringen ten overstaan van de raadsheer-commissaris maken dat vrijspraak moet volgen. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van getuigen [aangever] en [getuige 1] . [getuige 1] raakt in de war wanneer hem gezegd wordt dat hij bij de politie verklaarde dat hij het voorval niet zelf heeft gezien.
De herkenning door getuige [getuige 1] is onvoldoende betrouwbaar. Er was een te grote afstand. [getuige 1] denkt dat hij de jongens in de gaten moet houden, hoort dat er iets aan de hand is en denkt dan dat dat deze jongens moeten zijn geweest. Hij rent naar buiten en denkt dan de jongens te zien.
De vraag is waaraan aangever de jongens herkent. De beveiliging heeft de kleding beschreven. Herkent [aangever] de jongens daaraan, of herkent hij ze als de jongens die hem hebben mishandeld. Dat laatste kan niet zo zijn, want hij heeft het alleen over een jongen met een witte jas en rastaharen en die zit er niet tussen. Daarnaast was aangever onder invloed van alcohol.”
2.3
De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren. Dat is anders in een aantal specifieke gevallen, onder meer wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Hoe ver die motiveringsplicht gaat, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de argumenten die zijn aangevoerd. Die motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. (Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.)
2.4.1
De raadsvrouw van de verdachte heeft – mede naar aanleiding van de in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van de aangever en [getuige 1] – gesteld dat de door de kinderrechter voor het bewijs gebruikte verklaringen van de aangever en [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen gebruiken. Daaraan heeft zij – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de herkenning van de verdachte door de aangever en [getuige 1] pas plaatsvond nadat de aangever had gesproken met de beveiligers en de politie. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat uit de verklaringen van [getuige 1] volgt dat het op het moment van het incident druk was, dat de herkenning door [getuige 1] plaatsvond op grote afstand terwijl hij de rennende jongens op de rug zag en dat die herkenning gegrond was op “een gevoel”.
2.4.2
Het hof heeft de bewijsoverweging van de kinderrechter overgenomen en, in reactie op dit verweer van de raadsvrouw, daarbij overwogen dat het geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de ook door de kinderrechter voor het bewijs gebruikte verklaringen. Daarbij heeft het hof kennelijk ook de bij de raadsheer-commissaris afgelegde (nadere) verklaringen betrokken, zonder dat dit het hof tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid heeft gebracht. Het hof was, gelet op de strekking van het verweer en in aanmerking genomen wat onder 2.3 is vooropgesteld, niet tot een nadere motivering gehouden.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 maart 2025.