Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.Beslissing
18 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1997, had geweigerd om 's nachts naar een verderop gelegen politiebureau te reizen voor een bloedonderzoek, wat leidde tot de vraag of deze gedragingen als medewerking aan het bloedonderzoek konden worden aangemerkt. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel tot stand is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, maar heeft besloten dat er geen aanleiding was om aan dat oordeel enige andere rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.