ECLI:NL:HR:2025:375

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
22/03662
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het gerechtshof Amsterdam inzake diefstal met medeplegen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 september 2022. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van diefstal, zoals omschreven in artikel 311.1.4 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft vier cassatiemiddelen ingediend, waarvan het eerste is ingetrokken. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, gezien de tijd die verstreken is sinds het instellen van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, maar heeft wel vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden. Dit oordeel heeft geen verdere rechtsgevolgen voor de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03662
Datum11 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 september 2022, nummer 23-001866-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schrifturen vier cassatiemiddelen voorgesteld. Het eerste cassatiemiddel is ingetrokken.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie)

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2025.