ECLI:NL:HR:2025:363

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
23/03652
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 augustus 2023, nummer 21/01743, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 20/4183). De zaak betreft twee navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende waren opgelegd voor het jaar 2014, alsook de bijbehorende boetebeschikking en beschikking inzake belastingrente. Belanghebbende had ook verzoeken ingediend voor ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat L.M. Lalji uit Amsterdam, heeft het beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer E.F. Faase als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en F.G.F. Peters, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/03652
Datum7 maart 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 augustus 2023, nr. 21/01743, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/4183) betreffende twee aan belanghebbende over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de bij de eerste navorderingsaanslag gegeven boetebeschikking en beschikking inzake belastingrente, alsmede verzoeken om ambtshalve vermindering van de beide navorderingsaanslagen en de beide beschikkingen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.M. Lalji, advocaat te Amsterdam, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door L.M. Lalji voornoemd.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.F. Faase als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.