ECLI:NL:HR:2025:355

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/02398
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de openbaarheidsvereisten bij uitspraak van het gerechtshof en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 16 juni 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1959, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat E.E.W.J. Maessen heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht, die betrekking had op de openbaarheidsvereisten van de uitspraak, werd gegrond bevonden. Uit de stukken bleek niet dat de beslissing van het hof overeenkomstig artikel 362 lid 1 in samenhang met artikel 415 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering in het openbaar was uitgesproken. De Hoge Raad heeft daarom geoordeeld dat het hof had moeten doen wat de Hoge Raad nu zelf deed: de beslissing op de openbare terechtzitting uitspreken.

Daarnaast werd in het tweede cassatiemiddel geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, maar heeft wel de tekortkomingen in de procedure erkend.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02398
Datum11 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juni 2023, nummer 20-003116-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bestreden beslissing niet in het openbaar is uitgesproken.
3.2
Uit de stukken blijkt niet dat de beslissing van het hof overeenkomstig artikel 362 lid 1 in samenhang met artikel 415 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering in het openbaar is uitgesproken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is gebeurd. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
3.3
De Hoge Raad zal doen wat het hof had moeten doen en zelf de beslissing van het hof op de openbare terechtzitting uitspreken.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2025.