Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
11 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 16 juni 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1959, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat E.E.W.J. Maessen heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht, die betrekking had op de openbaarheidsvereisten van de uitspraak, werd gegrond bevonden. Uit de stukken bleek niet dat de beslissing van het hof overeenkomstig artikel 362 lid 1 in samenhang met artikel 415 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering in het openbaar was uitgesproken. De Hoge Raad heeft daarom geoordeeld dat het hof had moeten doen wat de Hoge Raad nu zelf deed: de beslissing op de openbare terechtzitting uitspreken.
Daarnaast werd in het tweede cassatiemiddel geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, maar heeft wel de tekortkomingen in de procedure erkend.