ECLI:NL:HR:2025:344

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
22/03568
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelict met alcohol en drugs tijdens politieachtervolging met hoge snelheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het veroorzaken van gevaar in het verkeer door als bestuurder van een auto onder invloed van alcohol en cocaïne te rijden tijdens een politieachtervolging. De verdachte reed met snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur, negeerde zes keer een rood verkeerslicht en reed tegen de verkeersrichting in op een rotonde. Het hof had vastgesteld dat de verdachte zich opzettelijk zodanig in het verkeer had gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate waren geschonden, wat leidde tot levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld en dat het gevaar voor andere verkeersdeelnemers voorzienbaar was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, waarbij ook werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De uitspraak bevestigde de veroordeling van de verdachte en de opgelegde straf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03568
Datum11 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 september 2022, nummer 20-000152-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Wouters, advocaat in Middelburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof heeft bewezenverklaard dat ‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was’.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 21 oktober 2020 te Breda als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Graaf Engelbertlaan , de Mastbosstraat , de Rithsestraat , de Ambachtenlaan , de Ettensebaan , de Westerparklaan , de Lunetstraat , de Tramsingel , en de Nieuwe Prinsenkade , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door – onder invloed van alcohol en drugs –
- meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur te rijden, en
- tegen de verkeersrichting in een rotonde op te rijden en
- meerdere keren door een rood licht te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2020, (...) voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op woensdag 21 oktober 2020 reed ik in een herkenbaar dienstmotorvoertuig. Ik was bezig met de verkeerssurveillance en stond met een geijkte lasersnelheidsmeter op de Graaf Engelbertlaan te Breda. De snelheid aldaar is 50 kilometer per uur. Ik zag een voertuig tegemoet komen. Ik zag dat dit voertuig harder reed dan het overige verkeer. Hierop heb ik het voertuig gelaserd met een snelheid van 120 kilometer per uur op een afstand van 160 meter. Hierop ben ik de Graaf Engelbertlaan opgereden, achter het voertuig aan. Ik zag dat het een personenauto betrof van het merk Opel, type Astra, kleur blauw. Ik zag dat het voertuig voorzien was van het Nederlandse kenteken [kenteken] .
Ik zag dat het voertuig op de rechter rijstrook ging rijden. Hierop ben ik langs het voertuig gereden. Op het moment dat ik voor het voornoemde voertuig reed, heb ik het politietransparant aan de achterzijde van mijn dienst motorvoertuig aangezet met de woorden: ‘Politie volgen’. Ik zag dat er aan de rechterzijde van de weg een tankstation zat. Op het moment dat ik het tankstation opreed zag ik dat het voertuig mij niet volgde en voorbij het tankstation reed. Ik zag dat hij zijn snelheid verhoogde en richting de autosnelweg A16 reed. Op het kruispunt van de Graaf Engelbertlaan met de Mastboslaan (het hof begrijpt: Mastbosstraat ) zag ik dat het voertuig rechtsaf sloeg de Mastboslaan (het hof begrijpt: Mastbosstraat ) op. Na ongeveer 200 meter zag ik dat het voertuig niet de verplichte rijrichting volgde, maar linksom de rotonde overreed en de Rithsestraat op reed.
Ik heb de optische licht- en geluidssignalen aangezet. Ik zag dat het voertuig met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur verder reed de Ambachtenlaan op. Verderop zag ik dat het voertuig de Nieuwe Heilaarstraat op reed, waarna hij direct weer de Ettensebaan op reed. Op het moment dat ik ook de Ettensebaan op reed heb ik op de mobiele telefoon die in de telefoon houder van mijn dienstauto zit op video opnemen gedrukt. De beelden die zijn opgenomen zal ik op een cd-rom plaatsen die bij dit proces-verbaal gevoegd is.
Op het kruispunt van de Zandoogjes met de Westerparklaan zag ik dat het voertuig door het groene verkeerslicht rechtdoor reed. Op het kruispunt van de Westerparklaan met de Baanzicht zag ik dat het voertuig voor rechtsaf voorsorteerde en uiteindelijk toch rechtdoor reed. Ik zag dat het voertuig hierop achter een vrachtwagen reed. Inmiddels had ik ook mijn politie transparant aan de voorzijde van mijn dienstmotorvoertuig aangezet met de woorden ‘Stop politie’. Ik zag dat de bestuurder daar niet op reageerde en door bleef rijden. Dit alles gebeurde op de Westerparklaan .
Toen ik zag dat de rijbaan weer uit twee rijstroken bestond zag ik dat het voertuig op rijstrook één voorbij de vrachtwagen reed en zijn snelheid verhoogde. Ik keek toen snel op mijn teller van mijn dienstvoertuig en zag dat dat ik 100 kilometer per uur reed. Hierop zag ik dat het voertuig aankwam bij de kruising van de Westerparklaan met de Lunetstraat en dat het voertuig rechtsaf sloeg en door het rode verkeerslicht reed zonder veel vaart te minderen. Nadat het voertuig op de Lunetstraat reed zag ik dat hij zijn snelheid weer verhoogde en dat ik 120 kilometer per uur moest rijden terwijl daar maar 50 toegestaan is. Ik zag ook dat op het kruispunt van de Lunetstraat met de Stadionstraat het voertuig door het rode verkeerslicht reed zonder vaart te minderen. Ik zag dat het voertuig midden op rijstrook 1 en 2 reed. Beide rijstroken zijn gescheiden middels een doorgetrokken streep.
Aangekomen bij het kruispunt van de Lunetstraat met de Slingerweg zag ik dat het voertuig door het rode verkeerlicht reed. De snelheid waarmee hij dit deed schatte ik tussen de 70 en 100 kilometer per uur. Op het kruispunt van de Lunetstraat met de Meidoornstraat zag ik dat het voertuig remde, maar wel door het rode verkeerslicht heen reed. Hierna aangekomen op het kruispunt van de Lunetstraat met de Tramsingel zag ik dat het voertuig voor rechtsaf voorsorteerde en uiteindelijk linksaf sloeg. Ik zag ook dat het verkeerlicht op rood stond op het moment dat het voertuig eronderdoor reed. Het gehele stuk dat het voertuig over de Tramsingel reed heb ik achter het voertuig aangereden met een snelheid tussen de 70 en 100 kilometer per uur. Op het kruispunt van de Tramsingel met de Nieuwe Prinsenkade zag ik dat het voertuig linksaf voorsorteerde en uiteindelijk rechtsaf sloeg. Hierbij was het verkeerslicht rood van kleur.
Op het kruispunt van de Nieuwe Prinsenkade met de Hoge Brug zag ik dat het voertuig de Hoge Brug overreed en zo het voetgangersgebied van het centrum van Breda inreed. Nadat het voertuig de Hoge Brug over was zag ik dat het voertuig direct linksaf sloeg de Kraanstraat op. Hierop zag ik dat het voertuig het terrein van [bedrijf] op reed. Ik zag dat het voertuig niet verder kon rijden.
(...)
Ter plaatse aangekomen op het politiebureau hoorde ik van de collega’s dat er in het voertuig lege blikken met bier lagen. Tevens bleek op het politiebureau de verdachte te zijn genaamd:
[verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats]
Op het moment dat ik de verdachte in het systeem nakeek om te kijken of hij in het bezit is van een geldig rijbewijs zag ik dat zijn rijbewijs categorie B vanaf 21-09- 2001 ongeldig was verklaard in verband met de geschiktheid.
2. Het proces-verbaal snelheid d.d. 22 oktober 2020, (...) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat op 21 oktober 2020 om 21.15 uur op de Graaf Engelbertlaan te Breda de verdachte als bestuurder met het hierna omschreven voertuig op de genoemde weg reed.
Motorvoertuig: personenauto, merk Opel Astra, kenteken [kenteken] .
De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte lasersnelheidsmeter.
Meetgegevens:
- gemeten afgelezen snelheid: 120 km/h
- werkelijk (gecorrigeerde) snelheid: 116 km/h
- toegestane snelheid: 50 km/h
(...)
5. Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 23 oktober 2020, (...) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Eigen waarneming
Op 21 oktober 2020 om 22.12 uur zag ik dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig personenauto, Opel Astra, kenteken [kenteken] , reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Graaf Engelbertlaan te Breda.
Medewerking voorlopig onderzoek uitgeademde lucht
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem een voorlopig ademonderzoek afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen ademtestapparaat. Als resultaat van deze test zag ik dat het ademtestapparaat een alcoholindicatie aangaf van: A.
Medewerking speekseltest
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stoffen: amfetamine en cocaïne.
(...)
Medewerking bloedonderzoek
Op 21 oktober 2020 om 22.37 uur, heeft de arts, [betrokkene 1] in aanwezigheid van mij de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Verpakken monster
Ik heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker met het nummer TABG0199NL .
Ik heb mij ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar Eurofins Forensics te Brugge (België).
6. Het rapport van Eurofins Forensics België d.d. 29 oktober 2020, (...) voor zover inhoudende als relaas van rapporteur [betrokkene 2] :
Te onderzoeken materiaal
Ontvangen van: Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant
Datum ontvangst: 22 oktober 2020
SIN: TABG0199NL , bloed van [verdachte]
Tabel resultaten onderzoek in bloed van [verdachte]
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt
Grenswaarde indien in combinatie gebruikt
Eindresultaat in bloed met TABG0199NL
Rapportages eenheid
Alcohol
Ethanol
0,50
0,20
0,65
Milligram per milliliter
Cocaïne
Cocaïne
50
10
41
Microgram per liter
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 oktober 2020, (...) voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord/opmerking verdachte
V: Kunt u verklaren wat er gisteren gebeurd is?
A: Ik ben woensdag (het hof begrijpt: 21 oktober 2020) gaan eten met mijn vrouw.
Rond 19.00 uur zijn wij teruggegaan naar de hotelkamer. Tijdens het eten heb ik drie wijntjes gedronken. Ik stelde voor om naar de Albert Heijn te gaan. Mijn vrouw zei nog: “doe dat nou niet, je rijbewijs is ongeldig verklaard”. Ik stapte toch in de auto. Ik zag ergens een politieauto staan. Ik ging naar rechts voor de politieauto. Ik zag dat hij voor mij ging rijden en dat ik moest volgen. Ik weet dat ik wegreed. Ik ben twee keer door rood gereden om te kijken of ik de politie af kon schudden. Ik ben meegenomen naar het bureau, waar een bloedproef is afgenomen. Ik testte positief op de drugstest en blies een A-tje.
V: U bent meerdere malen door rood gereden. Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik wilde op dat moment niet stoppen. Ik hoopte dat de politie het op zou geven.
V: Is dat de enige reden dat u niet gestopt bent?
A: Ja. Ik heb wel eens gezien bij ‘politie op de hielen’ dat de politie stopt bij een achtervolging als ze door rood rijden.
V: U heeft de gehele rit harder gereden dan toegestaan was. Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik ben dom geweest.
V: Er zijn ook meerdere situaties geweest waarbij u niet het juiste voorsorteer vak volgde waarom deed u dat?
A: Ik deed dat om de politie af te schudden.
V: Erkent u dat u na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder bent opgetreden?
A: Ja.
V: Uw rijbewijs is sinds 2001 ongeldig verklaard. Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik was toen jong en heb toen alcohol gebruikt na feestjes.
V: U wist dat u niet mocht rijden?
A: Ja, dat wist ik.
8. De eigen waarneming van het hof naar aanleiding van de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden gemaakt door verbalisant [verbalisant] op 21 oktober 2020:
Er vindt een achtervolging plaats van een auto door een andere auto. Uit de totaliteit van het dossier volgt dat de verdachte wordt achtervolgd door verbalisant [verbalisant] . De verdachte rijdt zes keer door rood licht. Er zijn andere verkeersdeelnemers aanwezig op de weg.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring onder 1 overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is door de raadsvrouw – kort weergegeven – aangevoerd dat er, hoewel aan het vereiste van dubbel opzet is voldaan, onvoldoende uit het dossier blijkt dat er levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander was te duchten, waardoor niet aan de juridische kwalificaties van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 is voldaan. Uit de filmbeelden blijkt dat de verdachte niet extreem hard heeft gereden, dat de verdachte heeft geremd voor de bocht en bij de kruispunten, dat er geen enkele verkeersdeelnemer heeft moeten afremmen, dat de verdachte een vrachtwagen pas heeft ingehaald op het moment dat de weg veranderde in een tweebaansweg, dat de verdachte heeft afgeremd en heeft rondgekeken voordat hij door rood licht is gereden en er op dat moment geen kruisend verkeer zichtbaar was, dat de verdachte zijn snelheid heeft verminderd op het moment dat hij in het stadscentrum is aangekomen en dat de verdachte zijn auto aan de kant heeft gezet toen hij doorkreeg dat het te gevaarlijk was om door te rijden binnen de bebouwde kom, aldus de verdediging. Dit gedrag leidt er volgens de verdediging toe dat het verkeersgedrag van de verdachte weliswaar gevaarzettend was, maar niet zodanig dat de kans bestond dat hierdoor een ongeval zou kunnen worden veroorzaakt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 21 oktober 2020 te Breda met zijn personenauto tijdens een achtervolging door de politie meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur heeft gereden, waar onder andere een snelheid van maximum 50 kilometer per uur was toegestaan, tegen de verkeersrichting in een rotonde is opgereden en meerdere keren door een rood licht is gereden, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol en harddrugs.
Beoordeling van de verkeersovertredingen aan de hand van de maatstaf van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Met andere woorden: vastgesteld dient te worden dat de verdachte verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, of anders gezegd: dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
I) De verkeersregels
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van ‘de verkeersregels’. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet is opgemerkt: ‘De dader moet door zo’n gedraging opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat betekent dus niet dat met het verrichten van een of meer van de genoemde gedragingen al vaststaat dat opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden. Het enkele feit dat de bestuurder een telefoon vasthoudt of een bestuurder die onbewust door rood licht rijdt levert geen overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 op. Oftewel overtredingen van de in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen gedragingen die uit simpele onachtzaamheid worden begaan worden niet automatisch een zwaar misdrijf zodra daardoor enig gevaar voor letsel ontstaat. Het gaat bij een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 immers om het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels (en gevaar is te duchten).’ (Kamerstukken 2018/2019, 35 086, nr. 3, p. 12). Uit deze overweging en mede uit de naar aanleiding van de in de consultatiefase uitgebrachte adviezen gemaakte opmerking van de betrokken minister maakt het hof op dat ook een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn gelet op de ernst van het verkeersgedrag en in het licht van de context waarin dat verkeersgedrag heeft plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 21 oktober 2020 op de weg, de Graaf Engelbertlaan , de Mastbosstraat , de Rithsestraat , de Ambachtenlaan , de Ettensebaan , de Westerparklaan , de Lunetstraat , de Tramsingel en de Nieuwe Prinsenkade te Breda, terwijl hij onder invloed was van alcohol en harddrugs, meerdere keren met een te hoge snelheid heeft gereden (g.), meerdere keren door rood licht is gereden (i.) en tegen de verkeersrichting in is gereden (j.) en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de volgende in artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, sub g., i. en j. bedoelde verkeersgedragingen.
II) In ernstige mate
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. In de MvT valt hierover het volgende te lezen.
“De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Naar het oordeel van het hof zijn in het geval van de verdachte de onder I genoemde verkeersregels in ernstige mate geschonden en kan derhalve worden gesproken van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Immers, de verdachte heeft gedurende de achtervolging meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur, gereden, onder andere ook op locaties waar een maximum van 50 kilometer per uur was toegestaan, hij is tegen de verkeersrichting in een rotonde opgereden en hij is meerdere keren (zonder vaart te minderen) door een rood licht gereden, terwijl het reeds donker was en hij onder invloed was van alcohol en harddrugs. Deze autorit getuigt dermate van een minachting voor verkeersregels en van onverantwoord gedrag in het verkeer, waarbij de verdachte niet de bij de verkeersveiligheid betrokken belangen maar slechts zijn eigen belang om te ontkomen aan een verkeerscontrole voorop heeft gesteld, dat dit leidt tot de conclusie dat de verkeersvoorschriften bij voortduring in ernstige mate zijn geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
III) Opzettelijk
In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het opzet o.a. het volgende.
“De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Zoals hierboven in de algemene inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de beoordeling van verkeersdelicten in hoge mate casuïstisch.”
Blijkens de MvT is opzet “gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen.” Het hof zal zich dan ook beperken tot de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Voor zover deze vraag bevestigend kan worden beantwoord is daarmee ook de eerste vraag beantwoord: heeft de verdachte een of meer verkeersregels overtreden?
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij, ondanks dat hij wist dat de politie had aangegeven dat hij diende te stoppen, heeft getracht om aan de politie te ontkomen door – terwijl hij voordien alcohol gedronken had – te blijven doorrijden waarbij hij rode verkeerslichten negeerde en te hard reed. Het hof is van oordeel dat het meerdere keren met een te hoge snelheid rijden, tegen de verkeersrichting in een rotonde oprijden en meerdere keren door een rood licht rijden, gelet op verdachtes intentie om zich aan de politiecontrole te onttrekken, zeker in hun onderlinge samenhang bezien, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Immers, de aan de verdachte toe te schrijven verkeershandelingen betreffen telkens nieuwe keuzes die zowel het weten als het aanvaarden impliceren. Daarmee is gegeven de aard en de ernst van de hier aan de orde zijnde verkeersovertredingen het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels gegeven.
IV) Gevaar te duchten
Het hof oordeelt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege dit ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Immers, de verdachte is gedurende een langere periode met hoge snelheden door de bebouwde kom van Breda gereden, terwijl hij onder invloed van alcohol en harddrugs verkeerde, wat de rijvaardigheid heeft verminderd en er zich meerdere andere verkeersdeelnemers bevonden op de door de verdachte afgelegde route. Deze andere verkeersdeelnemers zijn niet bedacht op het rijgedrag van de verdachte, waardoor zij hem te laat kunnen opmerken. Ook de verdachte kan – nog daargelaten de staat waarin de verdachte zich bevond na het gebruik van alcohol en cocaïne – de andere verkeersdeelnemers bij gebrek aan voldoende overzicht niet tijdig opmerken. Dat rechtvaardigt onder die omstandigheden de reële vrees dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen overlijden.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, toereikend zijn voor het oordeel dat verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 5a lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden dat ‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
2.3.2
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 5a lid 1 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:
a. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen;
b. gevaarlijk inhalen;
c. negeren van een rood kruis;
d. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan;
e. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats;
f. niet verlenen van voorrang;
g. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid;
h. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
i. door rood licht rijden;
j. tegen de verkeersrichting inrijden;
k. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;
l. niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen;
m. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd.”
- Artikel 176 lid 1 WVW 1994:
“Overtreding van artikel 5a wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
- Artikel 178 lid 1 WVW 1994:
“De in de artikelen 175 en 176 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.”
2.3.3
Artikel 5a lid 1 WVW 1994 is ingevoerd bij de Wet van 6 november 2019 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging van de strafmaxima van enkele ernstige verkeersdelicten met het oog op versterking van de verkeershandhaving (aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten), Stb. 2019, 413. De geschiedenis van de totstandkoming van deze wet houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“Over het bestanddeel «indien daarvan gevaar is te duchten» merk ik nog op dat daarvoor bepalend is of het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is. Bij de beantwoording van deze vraag kan worden aangesloten bij de criteria uit de causaliteittheorieën. Het voorbeeld van de Rvdr over een dronken vrachtwagenchauffeur die op enig moment veel te hard rijdt, terwijl hij tijdens de rit niemand tegenkomt, valt zeker niet zonder meer onder het bereik van artikel 5a WVW 1994, maar zal veeleer worden aangepakt op grond van artikel 5 en/of artikel 8 van de WVW 1994. In navolging van het advies van de NOvA is ten aanzien van de ernst van het te duchten letsel voor een ander de eis gesteld dat sprake moet zijn te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.”
(Kamerstukken II 2018/19, 35086, nr. 3, p. 13)
- de memorie van antwoord:
“Naar aanleiding van het advies dat door de Raad voor de rechtspraak is uitgebracht verzochten de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA en de SP om een verduidelijking van de reikwijdte van het delictsbestanddeel «indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten» in het voorgestelde artikel 5a WVW 1994, en met name over de vraag of de vervulling van dit bestanddeel afhankelijk is van de vraag of daadwerkelijk personen in de omgeving aanwezig zijn of niet.
Uit de jurisprudentie zijn enkele criteria af te leiden waaraan dit delictsbestanddeel moet worden getoetst. Om vast te stellen dat dergelijk gevaar te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Wat betreft de graad van waarschijnlijkheid dat het gevaar zich voordoet is in de literatuur aangegeven dat «het gevaar bestaat wanneer naar de gewone loop der dingen zonder buitengewone omstandigheden de ernstige mogelijkheid van noodlottige afloop aanwezig is».
Bij de uitleg van dit bestanddeel in de zin van artikel 157 Sr (brandstichting) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat van die vereiste voorzienbaarheid in de regel geen sprake zal zijn indien zich doorgaans geen personen in de nabijheid van de plaats van dat handelen bevinden. Ik wijs in dit verband op het gebruik van de woorden «in de regel» en «doorgaans»; hieruit komt de casuïstische beoordeling naar voren die deze gevallen vergen. Of het gevaar naar algemene ervaringsregels in het concrete geval voorzienbaar is geweest, vergt een beoordeling van feiten en omstandigheden die is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Als in de regel een bepaalde omstandigheid niet voldoende is om strafbaarheid aan te nemen, kunnen bijzondere omstandigheden van het geval dit anders maken. Het gaat erom dat de rechter dergelijke omstandigheden in ogenschouw neemt, benoemt, afweegt en motiveert waarom hij in het desbetreffende geval tot zijn oordeel komt. Met betrekking tot het voorbeeld van een dronken vrachtwagenchauffeur die op enig moment veel te hard rijdt, terwijl hij tijdens de rit niemand tegenkomt, zal het oordeel of sprake was van te duchten gevaar onder meer afhangen van de vraag waar en op welk tijdstip hij dit deed. Rijdt de dronken chauffeur overdag veel te hard door een woonwijk, langs een winkelcentrum of een school waar ook nog waarschuwingsborden zijn geplaatst voor overstekende kinderen, dan is voorstelbaar dat de rechter eerder tot het oordeel komt dat sprake was van te duchten gevaar in de zin van artikel 5a dan wanneer dit gedrag ’s nachts ver buiten de bebouwde kom plaatsvindt. Vastgesteld behoeft niet zozeer te worden of zich daadwerkelijk personen in de nabijheid van het handelen hebben bevonden, maar of de chauffeur volgens algemene ervaringsregels kon voorzien dat zijn zeer gevaarlijke rijgedrag een reëel risico op de dood of zwaar lichamelijk letsel voor anderen inhield. Het aannemen van gevaar is niet in de eerste plaats afhankelijk van wat is gebleken of gevolgd, maar van wat men kon en moest voorzien op het moment van handelen, namelijk dat er een sterke mogelijkheid was op de verwezenlijking van datgene waarvoor het gevaar ontstaat (dood of letsel).”
(Kamerstukken I 2019/20, 35086, C, p. 3)
2.4.1
Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Op grond van artikel 5a lid 1 WVW 1994 is het verboden, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, zich opzettelijk zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
2.4.2
Om te kunnen beoordelen of gelet op het bewezenverklaarde gedrag waarmee de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, moet worden vastgesteld of dit gevaar naar algemene ervaringsregels te voorzien was. Zoals ook uit de onder 2.3 weergegeven wetsgeschiedenis volgt, vergt dit een beoordeling aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de plaats waar en het tijdstip waarop het genoemde gedrag heeft plaatsgevonden. Bij dit oordeel is van belang dat in het verkeer in het algemeen niet goed voorspelbaar is bij welke andere verkeersdeelnemers men in de nabijheid zal komen en hoe deze zullen reageren op een schending van verkeersregels. Van het duchten van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander kan daarom ook sprake zijn als het gedrag waarmee de verkeersregels in ernstige mate is geschonden, met zich brengt dat de bestuurder van het voertuig niet in staat kan worden geacht steeds adequaat te reageren op de aanwezigheid en het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers.
2.5
Het hof heeft – kort gezegd – vastgesteld dat in de bebouwde kom van Breda rond 21:15 uur een politieachtervolging heeft plaatsgevonden. Tijdens die achtervolging was de verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne, waardoor zijn rijvaardigheid was verminderd. De verdachte heeft gedurende een langere periode met hoge snelheden (tussen de 70 en 120 kilometer per uur) gereden, onder meer op locaties waar 50 kilometer per uur was toegestaan. Tijdens de achtervolging heeft de verdachte zesmaal een rood verkeerslicht genegeerd en is hij één keer tegen de verkeersrichting in een rotonde opgereden. Op de door de verdachte bereden wegen bevonden zich meerdere andere verkeersdeelnemers die niet bedacht waren op het rijgedrag van de verdachte, terwijl de verdachte niet voldoende overzicht had om hen tijdig op te merken. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat, gelet op het gedrag van de verdachte waarmee hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, getuigt – gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is, ook in het licht van het namens de verdachte gevoerde verweer dat de andere weggebruikers de verdachte zouden hebben opgemerkt en dat hij met zijn weggedrag rekening met hen zou hebben gehouden, toereikend gemotiveerd.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.7
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2025.