Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
18 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 31 mei 2022. De zaak betreft een rechtspersoon, [verdachte] B.V., die beschuldigd werd van opzettelijke overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de meldplicht van artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Dit oordeel was gebaseerd op een ongeval dat potentieel gevaar voor de openbare veiligheid met zich meebracht. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring en de meldplicht beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 3.500 naar € 3.150. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen.