ECLI:NL:HR:2025:331

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
22/02114
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 31 mei 2022. De zaak betreft een rechtspersoon, [verdachte] B.V., die beschuldigd werd van opzettelijke overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de meldplicht van artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Dit oordeel was gebaseerd op een ongeval dat potentieel gevaar voor de openbare veiligheid met zich meebracht. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring en de meldplicht beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 3.500 naar € 3.150. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02114 E
Datum18 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 31 mei 2022, nummer 23-002932-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] B.V. ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.H. van Steijn, advocaat in Berlicum, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt met verschillende deelklachten op tegen de bewezenverklaring.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 7.27.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde geldboete van € 3.500.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
- vermindert de geldboete in die zin dat deze € 3.150 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 maart 2025.