Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste en het derde cassatiemiddel
4.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
5.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een jeugdige verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan dat gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hierdoor was het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, waaronder meewerken aan positieve dagbesteding en een contactverbod, ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigd.
Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten D.J.M. Dammers en F.H. van der Pol. De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 200 uren naar 190 uren, met een subsidiaire vervangende jeugddetentie van 95 dagen.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen met betrekking tot het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende jeugddetentie. Het beroep werd voor het overige verworpen.