Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.”
3.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van het helpen van negen personen met de Turkse nationaliteit bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijk was. De verdachte had deze personen arbeid laten verrichten in zijn bedrijf, [A] B.V., en had aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte gemaakt.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de strafbaarstelling van het bewezenverklaarde, de strafbaarverklaring van de verdachte en de strafoplegging. Het hof had geoordeeld dat artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht zich niet verhoudt tot artikel 197a lid 2 als een bijzondere strafbepaling tot een algemene strafbepaling in de zin van artikel 55 lid 2 Sr. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd.
De Hoge Raad oordeelde dat artikel 197b Sr niet als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55 lid 2 Sr kan worden beschouwd, omdat het niet alle bestanddelen van artikel 197a Sr bevat. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en bevestigde het oordeel van het hof dat artikel 55 lid 2 Sr niet aan de toepassing van artikel 197a lid 2 Sr in de weg staat. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de relevante strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht.