ECLI:NL:HR:2025:229

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
23/01760
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verhouding tussen artikel 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot het helpen van personen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1994, was beschuldigd van het helpen van negen personen met de Turkse nationaliteit bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijk was. De verdachte had deze personen arbeid laten verrichten in zijn bedrijf, [A] B.V., en had van dit misdrijf een gewoonte gemaakt. Het hof had geoordeeld dat artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht niet als een bijzondere strafbepaling ten opzichte van artikel 197a lid 2 Sr kan worden beschouwd, en dat artikel 55 lid 2 Sr niet aan de toepassing van artikel 197a lid 2 Sr in de weg staat. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de strafbaarstelling van het bewezenverklaarde, de strafbaarverklaring van de verdachte en de strafoplegging, en tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel verworpen en het oordeel van het hof bevestigd. De uitspraak benadrukt de juridische nuances tussen de artikelen 197a en 197b Sr en de toepassing van de lex specialis.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01760
Datum18 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 april 2023, nummer 20-002080-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de strafbaarstelling van het bewezenverklaarde, de strafbaarverklaring van de verdachte en de strafoplegging, en tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zich niet tot artikel 197a lid 2 Sr verhoudt als een bijzondere strafbepaling tot een algemene strafbepaling in de zin van artikel 55 lid 2 Sr.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van maart 2019 tot en met december 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) 9 (negen) personen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10], in elk geval één of meer perso(o)n(en) met de Turkse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), bovengenoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten in het door verdachte en/of zijn mededader(s) gedreven bedrijf [A] B.V., en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt.”
2.2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van maart 2019 tot en met december 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, 9 (negen) personen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] en [betrokkene 10], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, bovengenoemde personen arbeid laten verrichten in het door hem, verdachte, en zijn mededader gedreven bedrijf [A] B.V., en hij van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.”
2.2.3
Het hof heeft over de strafbaarheid van het bewezenverklaarde overwogen:
“De raadsman heeft betoogd dat voor het tenlastegelegde handelen een bijzondere strafbepaling geldt, te weten artikel 197b Sr, en dat daardoor artikel 197a niet dient te worden toegepast en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge art. 55, tweede lid, Sr geldt dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, alleen deze bijzondere strafbepaling in aanmerking komt.
Uit vaste jurisprudentie kan worden afgeleid dat geen sprake is van een systematische lex specialis indien de ‘speciale’ bepaling niet alle bestanddelen bevat van de meer algemene bepaling, terwijl de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat de ‘speciale bepaling’ niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van art. 55, tweede lid, Sr.
Het hof stelt vast dat artikel 197b Sr niet alle bestanddelen van artikel 197a Sr bevat en is van oordeel dat artikel 197b Sr niet als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr dient te worden beschouwd.
Dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1994-1995, 24 269, nr. 3, blz. 3) blijkt dat de wijziging van artikel 197a Sr tot gevolg heeft gehad dat artikel 197b Sr voortaan als een geprivilegieerd delict moet worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a Sr leidt niet tot een ander oordeel. Een geprivilegieerd delict is niet hetzelfde als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr.
Het verweer faalt.
Het bewezenverklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen.”
2.3
De tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 197a lid 2 Sr. Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen.”
2.4
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 55 Sr:
“1. Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.”
- Artikel 197a lid 2 Sr:
“Hij die een ander uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het in het eerste lid genoemde protocol, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
- Artikel 197b Sr:
“Hij die een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doet verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.”
2.5
In zijn prejudiciële beslissing van 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:228 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 197b Sr ten opzichte van artikel 197a lid 2 Sr niet kan worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55 lid 2 Sr. Het oordeel van het hof dat artikel 55 lid 2 Sr niet aan toepassing van artikel 197a lid 2 Sr in de weg staat, is dus juist.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2025.