Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
21 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 maart 2023. De verdachte, geboren in 1987, was in eerste aanleg vrijgesproken van woninginbraak, maar het openbaar ministerie ging in cassatie. De advocaat van de verdachte, R.A.J. Verploegh, heeft cassatiemiddelen ingediend. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij het eerste middel, dat zich richtte op de bewezenverklaring, faalde. De bewezenverklaring steunde op de bewijsmiddelen die in het arrest van het hof waren opgenomen. Het tweede cassatiemiddel, dat stelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.