ECLI:NL:HR:2025:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/01253
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over woninginbraak en bewijsvoering in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 maart 2023. De verdachte, geboren in 1987, was in eerste aanleg vrijgesproken van woninginbraak, maar het openbaar ministerie ging in cassatie. De advocaat van de verdachte, R.A.J. Verploegh, heeft cassatiemiddelen ingediend. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij het eerste middel, dat zich richtte op de bewezenverklaring, faalde. De bewezenverklaring steunde op de bewijsmiddelen die in het arrest van het hof waren opgenomen. Het tweede cassatiemiddel, dat stelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01253
Datum21 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 maart 2023, nummer 20-001444-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat in Den Haag, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 27 juli 2021 tot en met 1 augustus 2021 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, een horloge dat aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen horloge onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in (de aanvulling op) het arrest van het hof. Verder heeft het hof in zijn arrest een bewijsoverweging opgenomen.
2.4
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2025.