ECLI:NL:HR:2025:194

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
22/03006
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de overtreding van een tijdelijk huisverbod en de betekenis van nabijheid in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had een tijdelijk huisverbod opgelegd gekregen door de burgemeester naar aanleiding van een verdenking van huiselijk geweld. Het hof had vastgesteld dat de verdachte zich in strijd met dit huisverbod had opgehouden in de nabijheid van de woning waar het huisverbod op rustte. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat het handelen van de verdachte in strijd was met de opgelegde maatregelen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het handelen in strijd met het huisverbod niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de klachten in het cassatiemiddel niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03006
Datum11 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2022, nummer 21-003747-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.J. Tieman, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het handelen in strijd met het aan de verdachte opgelegde huisverbod.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij, als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 14 mei 2020 te [plaats] , zich in strijd met dat huisverbod in nabijheid van de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [a-straat 1] , heeft opgehouden.”
2.2.2
Het hof heeft over de bewezenverklaring overwogen:
“Het hof is van oordeel dat hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen is. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Uit het dossier blijkt dat er een huisverbod aan verdachte is uitgevaardigd inhoudende dat hij de woning gelegen aan de [a-straat 1] niet mag betreden, hij niet aanwezig mag zijn in de betreffende woning en hij zich niet in de nabijheid daarvan mag ophouden. Ook houdt het huisverbod in dat hij geen contact mag opnemen met aangeefster of haar kind, tevens kind van verdachte. Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat verdachte, op het moment van contacteren van aangeefster, wist dat hij geen contact met haar mocht opnemen. Het hof stelt vast dat uit het dossier in ieder geval blijkt dat verdachte wel wist van de inhoud van het huisverbod voor zover inhoudende dat hij zich niet in of in de nabijheid van de woning gelegen aan de [a-straat 1] mag ophouden. Een en ander blijkt meer specifiek uit de berichtenwisseling tussen verdachte en aangeefster zoals in het dossier opgenomen. Tevens blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 mei 2020 dat hij met het huisverbod naar de politie is geweest met de vraag of hij wel in de woning aan de [a-straat 2] zou mogen slapen. De politie heeft hem geadviseerd dit niet te doen, om in ieder geval te voorkomen dat hij in contact zou komen met aangeefster. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte zich, ondanks zijn kennis van (de inhoud van) het huisverbod, toch in de nabijheid van de woning aan de [a-straat 1] heeft opgehouden. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 14 mei 2020 komt namelijk naar voren dat verdachte zich in de woning aan de [a-straat 2] bevond op het moment van aanhouding. De woning aan de [a-straat 2] betreft de helft van een twee-onder-een-kapwoning. De andere helft hiervan betreft de woning aan de [a-straat 1] , waar het huisverbod op rust. Door zich in de woning aan de [a-straat 2] te bevinden heeft verdachte zich tevens in nabijheid van de woning aan de [a-straat 1] bevonden, hetgeen hem door het huisverbod, zoals hierboven al genoemd, niet was toegestaan. Zodoende heeft verdachte het huisverbod overtreden.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘zich ophouden in nabijheid van’ zijn gebruikt met dezelfde strekking als de woorden ‘zich ophouden bij’ in artikel 11 Wth in samenhang met artikel 1, aanhef en onder b, Wth.
2.3.2
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 1 Wth:
“In deze wet wordt verstaan onder:
(...)
b. huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven;
c. uithuisgeplaatste: degene aan wie een huisverbod is opgelegd.”
- Artikel 2 lid 1 Wth:
“De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.”
- Artikel 11 Wth:
“1. De uithuisgeplaatste die handelt in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, (...) gegeven huisverbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.
2. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.”
2.3.3
De geschiedenis van de totstandkoming van de Wth houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“Artikel 1
(...)
Onder b wordt een definitie van het begrip «huisverbod» gegeven. In de definitie wordt tot uitdrukking gebracht dat nadat het huisverbod is opgelegd, de uithuisgeplaatste onmiddellijk zijn woning dient te verlaten en dat hij zijn woning gedurende de periode dat het huisverbod van kracht is, niet mag betreden. Ook mag hij zich niet ophouden bij de woning of aanwezig zijn in de woning. Woning omvat het huis, het appartement of andere woonruimte, zoals een woonboot. Daarnaast mag de uithuisgeplaatste zich ook niet ophouden bij de woning; daarmee ziet het huisverbod ook op de directe omgeving van de woning, zoals de tuin, het trappenhuis en de gemeenschappelijke ruimten in bijvoorbeeld een appartementencomplex. In de beschikking zal de plaats waarvoor het huisverbod geldt, worden opgenomen (artikel 2, vierde lid) zodat het voor de uithuisgeplaatste duidelijk is tot waar het huisverbod zich uitstrekt.”
(Kamerstukken II 2005/06, 30657, nr. 3, p. 17-18.)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“Met «ophouden bij» wordt bedoeld dat de uithuisgeplaatste in de directe omgeving van de woning verblijft, zoals de straat of het gedeelte van de straat waar de woning zich bevindt.”
(Kamerstukken II 2005/06, 30657, nr. 6, p. 4.)
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte naar aanleiding van een verdenking van huiselijk geweld op grond van artikel 2 Wth een tijdelijk huisverbod opgelegd heeft gekregen met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . Op grond daarvan mocht de verdachte deze woning niet betreden noch zich daarbij ophouden. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte zich na het uitvaardigen van dit huisverbod bevond in de woning aan de [a-straat 2] en dat die woning de helft betreft van een twee-onder-een-kapwoning, waarbij de andere helft de woning aan de [a-straat 1] betreft. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich zodoende in strijd met het opgelegde huisverbod heeft opgehouden in de nabijheid van de woning aan de [a-straat 1] . Dat oordeel getuigt, mede gelet op de onder 2.3.3 weergegeven wetsgeschiedenis, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van twintig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2025.