Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
16 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2023. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij een zaak van medeplichtigheid aan het medeplegen van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van € 3.248.865. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar in hoger beroep werden er bewijsklachten ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de cassatiemiddelen niet tot cassatie leidden, behalve het derde cassatiemiddel dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Hoge Raad stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.