Uitspraak
1.Procesverloop
De advocaat van de vrouw heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had een affectieve relatie met de man, verweerder in cassatie, en is de moeder van een in 2023 geboren dochter, de minderjarige. De man verzocht om vervangende toestemming om de minderjarige te erkennen en om gezamenlijk gezag over haar te verkrijgen. De rechtbank had het verzoek tot erkenning toegewezen, maar het verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen. Het hof bekrachtigde de toestemming tot erkenning, maar verleende ook het gezamenlijk gezag onder de voorwaarde dat de erkenning daadwerkelijk plaatsvond. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht de opschortende voorwaarde aan de toewijzing van het gezamenlijk gezag had verbonden, en dat er geen rechtsregel was die zich daartegen verzette. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de vrouw, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid om verzoeken tot erkenning en gezag in één procedure te combineren, mits de rechter de juiste voorwaarden en waarborgen in acht neemt.