Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
4 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [betrokkene] B.V., die betrokken was bij het houden van een groter aantal opfokhennen, leghennen en kippen dan toegestaan op basis van het pluimveerecht. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel voor de hoogte van het ontnemingsbedrag. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 134.670,60 naar € 129.670. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen.
Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van het materiële territorialiteitsbeginsel in economische strafzaken, en de Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien dit niet noodzakelijk was voor de ontwikkeling van het recht.