Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
5.Beslissing
9 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beklag ex artikel 98.4 jo. artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, een advocaat, had beklag ingediend tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam, waarin het Openbaar Ministerie en de politie toestemming kregen om kennis te nemen van geluidsfragmenten van gesprekken tussen de klager en zijn kantoorgenoot. Deze gesprekken waren door een anonieme afzender naar de Rijksrecherche gestuurd in het kader van een onderzoek naar de kantoorgenoot, die verdacht werd van (poging tot) oplichting en (poging tot) omkoping van een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling allereerst vastgesteld dat het beklag ontvankelijk is, met verwijzing naar eerdere uitspraken. Vervolgens is de vraag aan de orde gekomen of de rechtbank had moeten motiveren waarom het verschoningsrecht van de klager doorbroken kon worden. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank dit niet voldoende heeft gedaan, vooral omdat in de geluidsfragmenten ook namen van andere cliënten van de klager worden genoemd. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht slaagt en de beschikking van de rechtbank vernietigd wordt.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van het verschoningsrecht van advocaten en de belangen van hun cliënten, vooral in situaties waarin meerdere cliënten betrokken zijn bij strafbare feiten.