Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
25 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 8 oktober 2024 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was veroordeeld voor diefstal, meermalen gepleegd, en huisvredebreuk. De opgelegde straf bestond uit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken. De advocaat van de verdachte, V.P.J. Tuma, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd geklaagd dat het hof niet in voldoende mate de redenen heeft opgegeven voor de keuze van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, in strijd met artikel 359 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft de klacht gegrond verklaard. De redenen voor de strafoplegging waren niet adequaat gemotiveerd door het hof, wat leidde tot de beslissing om de uitspraak van het hof te vernietigen, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het hof in stand blijven. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen door de lagere rechters.