ECLI:NL:HR:2025:1778

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
23/02576
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen gewoontewitwassen en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2023. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg vrijgesproken van medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen, zoals bedoeld in artikel 420ter jo. 420bis.1.a en 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat de cassatiemiddelen, die zich richtten op de motivering van het bewezenverklaarde, niet tot cassatie leidden. De Hoge Raad bevestigde dat de opvatting dat voor bewezenverklaring van medeplegen gewoontewitwassen vereist is dat de verdachte een gronddelict heeft medegepleegd, geen steun vindt in het recht. De bewezenverklaring was voldoende gemotiveerd en steunde op de bewijsvoering van het hof. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02576
Datum25 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2023, nummer 23-001764-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat C.C. Polat bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

2.1
De cassatiemiddelen klagen over (de motivering van) het bewezenverklaarde.
2.2
De bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2 en 3.4. De bewezenverklaring steunt verder op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in (de aanvulling op) het arrest van het hof.
2.3
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.5 en 3.6 en 4.2 tot en met 4.5.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Damsteegt, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2025.