Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
25 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 16 mei 2023. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die als bestuurder en enig aandeelhouder van een uitzendbureau betrokken was bij het opmaken van valse kwitanties en loonstroken. Hierdoor kregen tuinders minder betaald dan waar zij recht op hadden. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 325.000 naar € 320.000. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen.