ECLI:NL:HR:2025:1736

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
25/01910
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en informatieplicht van de geneesheer-directeur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging. De betrokkene, die in deze procedure als verzoeker tot cassatie optrad, had eerder een zorgmachtiging aangevraagd bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had deze zorgmachtiging verleend, ondanks het verweer van de betrokkene dat hij niet was geïnformeerd door de geneesheer-directeur over de voorbereiding van het verzoek en de mogelijkheid om een plan van aanpak op te stellen. De betrokkene stelde dat dit verzuim leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn verzoek. De Hoge Raad oordeelde dat het verzuim van de geneesheer-directeur om de betrokkene te informeren niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar kan wel grond zijn voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank had echter geoordeeld dat de betrokkene niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij tijdig een plan van aanpak had ingediend. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling, omdat de rechtbank had nagelaten om een onafhankelijke psychiater te raadplegen over het plan van aanpak van de betrokkene. Dit oordeel was in strijd met de vereisten van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer25/01910
Datum21 november 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-HOLLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/15/361760 / FA RK 25/637 van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2025.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak is aan de orde of de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek om een zorgmachtiging indien de geneesheer-directeur de betrokkene niet heeft geïnformeerd over de voorbereiding van een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging (art. 5:4 lid 2, aanhef en onder a, Wvggz) en over de mogelijkheid om zich bij te laten staan door een familielid of naaste bij het zelf opstellen van een plan van aanpak bedoeld in art. 5:5 Wvggz (art. 5:4 lid 2, aanhef en onder c, Wvggz). Verder is aan de orde of de rechter, voordat hij kan beoordelen of met het plan van aanpak verplichte zorg kan worden voorkomen, zich moet laten voorlichten door de geneesheer-directeur en/of door een onafhankelijke psychiater in een medische verklaring.
2.2
In deze procedure heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen als bedoeld in art. 6:4 Wvggz voor de duur van zes maanden. Bij het verzoekschrift zijn overgelegd (i) een zorgplan opgesteld door de zorgverantwoordelijke, (ii) een medische verklaring opgesteld door een onafhankelijke psychiater, (iii) de bevindingen van de geneesheer-directeur, en (iv) een blanco overzicht van eerder verleende machtigingen op grond van de Wvggz.
2.3
Een dag voor de mondelinge behandeling heeft betrokkene aan de rechtbank een plan van aanpak toegezonden met het verzoek om dit bij de beslissing te betrekken. Betrokkene schrijft daarin onder meer:
“Ik heb nooit een brief, e-mail of bericht ontvangen over de mogelijkheid om een plan van aanpak in te dienen tegen de zorgmachtiging. Ook heb ik geen informatie gekregen over de geneesheer-directeur. Dit hebben wij zelf ontdekt via Zorg in Dwang, wat ik onacceptabel vind. Parnassia heeft al meerdere keren fouten gemaakt, wat voor frustratie zorgt.
Ik wil graag weten waarom ik deze brief niet heb ontvangen en vraag bevestiging dat mijn plan van aanpak alsnog wordt meegenomen in de beoordeling.”
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling waren onder meer een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en een casemanager aanwezig. Zij hebben over het plan van aanpak blijkens het proces-verbaal het volgende verklaard:
“[de casemanager] verklaart:
Ik heb het plan van aanpak van betrokkene gelezen. De intenties zijn goed, er wordt beschreven dat er veel contact met het zorgteam zal zijn en dat de voorgeschreven medicatie zal worden ingenomen. Op zich staan wij achter die intenties, maar ik vraag me af of het feitelijk haalbaar [is].
(…)
[de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige] verklaart:
U vraagt naar mijn mening over het plan van aanpak.
Het plan van aanpak van betrokkene is op zich een goed plan, maar ik ben bang dat er dan toch weer andere dingen komen waardoor het niet gaat lukken. Wij hebben onze twijfels of betrokkene zijn medicatie vrijwillig gaat innemen en in de juiste dosering. Het afgelopen jaar hebben wij dat al een paar keer geprobeerd maar dat is steeds mislukt. Betrokkene heeft eind vorig jaar bovendien gezegd dat hij uit de zorg wil. Dat baart mij zorgen voor zijn gezondheid en de toekomst. Daarnaast uit betrokkene soms dreigementen. Er wordt dan gesuggereerd dat er dingen gaan gebeuren als er een zorgmachtiging komt.”
2.5
De rechtbank heeft direct na de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan en de verzochte zorgmachtiging verleend. [1] Daartoe heeft de rechtbank onder meer als volgt overwogen:

Het formele verweer van de advocaat
2.1.
Namens betrokkene heeft de advocaat in zijn e-mail van 19 februari 2025 en ter zitting primair het verweer opgeworpen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Daartoe is aangevoerd dat artikel 5:5, eerste lid, van de Wvggz is geschonden en betrokkene daarmee het recht is ontnomen om verplichte zorg door middel van het opstellen van een plan van aanpak te voorkomen. Niet alleen ontbreekt in het dossier een afschrift van een brief van de geneesheer-directeur aan betrokkene, waarin hem wordt medegedeeld dat een zorgmachtiging wordt voorbereid en hem de mogelijkheid wordt geboden aan de geneesheer-directeur te kennen te geven een plan van aanpak te willen opstellen, ook stelt betrokkene geen brief van de geneesheer-directeur te hebben ontvangen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het primaire verweer geen doel treft. Zij overweegt daartoe als volgt. Of de brief van de geneesheer-directeur aan de betrokkene is verzonden en ook is aangekomen, kan niet zonder meer door de rechtbank worden vastgesteld. Daar komt bij dat ingevolge artikel 5:17, derde lid, van de Wvggz genoemde brief niet behoort tot een van de bescheiden die bij het verzoekschrift tot het afgeven van een zorgmachtiging van de officier van justitie dienen te worden gevoegd. Bovendien is het antwoord op voornoemde vraag niet relevant, want als is verzuimd de brief naar betrokkene te verzenden – zoals de advocaat stelt – leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar verzoek, maar hooguit tot afwijzing van het verzoek omdat betrokkene de mogelijkheid is ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen.
2.3.
Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank verder van oordeel dat in dit geval ook voor afwijzing van het verzoek geen aanleiding is, omdat betrokkene voor de mondelinge behandeling van het verzoek een plan van aanpak heeft opgesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat [betrokkene] niet in zijn belangen is geschaad. Zij gaat daarom over tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de officier van justitie.
De inhoudelijke beoordeling van de rechtbank
(…)
2.8.
Anders dan door betrokkene en zijn advocaat gesteld, is de rechtbank van oordeel dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. In dit verband heeft de rechtbank kennisgenomen van het door betrokkene opgestelde plan van aanpak, maar – hoewel de intenties uit het plan van aanpak goed zijn – niet de overtuiging bekomen dat daarmee het ernstig nadeel kan worden afgewend. De rechtbank neemt hierbij eveneens in overweging dat sprake is van beperkt ziektebesef en -inzicht bij betrokkene en dat het vrijwillig kader eerder ontoereikend is geweest om het ernstig nadeel af te wenden. Om die reden is verplichte zorg noodzakelijk.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1 Volgens onderdeel I van het middel is onjuist althans onbegrijpelijk het oordeel van de rechtbank in rov. 2.1-2.3 dat het verzuim van de geneesheer-directeur om betrokkene te informeren, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en in dit geval evenmin tot afwijzing van het verzoek.
3.1.2 De rechtbank heeft in het midden gelaten of de geneesheer-directeur in strijd met art. 5:4 lid 2, aanhef en onder a respectievelijk c, Wvggz betrokkene niet heeft geïnformeerd over de voorbereiding van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging en over de mogelijkheid zich bij te laten staan door een familielid of naaste bij het zelf opstellen van een plan van aanpak (rov. 2.2). In cassatie moet dus veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat de geneesheer-directeur betrokkene hierover niet heeft geïnformeerd.
3.1.3 Het verzuim van de geneesheer-directeur om een betrokkene over de hiervoor in 3.1.2 genoemde punten te informeren, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging. De Wvggz verbindt geen sanctie aan het niet-naleven van deze informatieplicht. Uit het EVRM volgt ook niet dat het niet-naleven van deze informatieplicht zonder meer moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of tot afwijzing van het verzoek. De betrokkene kan de rechter verzoeken om alsnog een plan van aanpak te mogen opstellen en hij heeft ook anderszins de mogelijkheid om in de rechterlijke procedure zijn zienswijze over alternatieven voor verplichte zorg kenbaar te maken (zie hierna in 3.2.3).
3.1.4 Het verzuim van de geneesheer-directeur om de betrokkene over de hiervoor in 3.1.2 genoemde punten te informeren kan wel grond zijn voor afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging. Of daartoe aanleiding bestaat, hangt af van de omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval heeft de rechtbank geoordeeld dat daarvoor geen aanleiding is omdat betrokkene tijdig voor de mondelinge behandeling van het verzoek een plan van aanpak heeft opgesteld en aan de rechtbank heeft gestuurd. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Onderdeel I faalt.
3.2.1 Onderdeel II klaagt dat de rechtbank in rov. 2.3 en rov. 2.8 heeft miskend dat de rechter niet mag beoordelen of het plan van aanpak het aanzienlijk risico op ernstig nadeel zou kunnen wegnemen zonder dat een onafhankelijke psychiater in een medische verklaring en de geneesheer-directeur zich daarover hebben uitgelaten.
3.2.2 Ten aanzien van het plan van aanpak moet in dit verband een onderscheid worden gemaakt tussen de voorbereidende fase (paragraaf 2 van Hoofdstuk 5 Wvggz) en de processuele fase (zie hierna in 3.2.3).
3.2.3 In de processuele fase kan de rechter op grond van art. 6:2 lid 3 Wvggz de betrokkene in de gelegenheid stellen om zelf een plan van aanpak op te stellen. Uit de in deze bepaling voorgeschreven overeenkomstige toepassing van art. 5:8 Wvggz volgt dat in dat geval een (nieuwe of aanvullende) medische verklaring van een onafhankelijke psychiater moet worden opgesteld ter beoordeling van het plan van aanpak. Uit het systeem van de wet volgt dat de rechter vervolgens, met inachtneming van deze medische verklaring, beoordeelt of met het plan van aanpak verplichte zorg kan worden voorkomen. De rechter kan daarbij de geneesheer-directeur om zijn zienswijze vragen (vgl. ook art. 6:1 lid 6, onder b, Wvggz) maar is daartoe niet verplicht.
Indien de rechter de betrokkene niet in de gelegenheid stelt om een plan van aanpak op te stellen, kan de betrokkene in zijn verweer wel alternatieven voor verplichte zorg aan de rechter voorleggen opdat de rechter die in zijn beoordeling kan betrekken.
3.2.4 In de onderhavige zaak heeft betrokkene nadat het verzoekschrift was ingediend en vóór aanvang van de mondelinge behandeling een plan van aanpak ingediend, en moet veronderstellenderwijs worden aangenomen dat hij in de voorbereidende fase ten onrechte niet is geïnformeerd over de mogelijkheid zelf een plan van aanpak op te stellen. De rechtbank heeft vervolgens – zo blijkt uit rov. 2.8 en rov. 2.3 – dat plan van aanpak in haar beoordeling van de noodzaak van verplichte zorg betrokken. Een dergelijk geval moet op één lijn worden gesteld met het in art. 6:2 lid 3 Wvggz bedoelde geval waarin de rechter de betrokkene in de gelegenheid stelt zelf een plan van aanpak op te stellen.
Gelet op het hiervoor in 3.2.3 overwogene, had de rechtbank het plan van aanpak niet inhoudelijk mogen beoordelen zonder zich daarover eerst te laten voorlichten door een onafhankelijke psychiater in een medische verklaring. De verklaringen van de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en de casemanager ter zitting volstaan daartoe niet. Onderdeel II slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2025;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
21 november 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland 20 februari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:2700 (schriftelijk uitgewerkt op 6 maart 2025).