Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
25 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor verduistering van geldbedragen tot bijna € 10.000. De verdachte, die als hulpverlener in de huishouding werkte, heeft geldbedragen gepind en betalingen verricht met een bankpas die ter beschikking was gesteld door de aangever, die op dat moment in een ziekenhuis en zorghotel verbleef. De Hoge Raad moest beoordelen of het gebruik van de verklaring van de inmiddels overleden aangever als bewijs in strijd was met het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, maar dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 200 uren naar 190 uren, met een subsidiaire vervangende hechtenis van 95 dagen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwierp het beroep voor het overige.