Verschillen met de regeling voor volwassenen
De hier voorgestelde regeling verschilt op onderdelen van de regeling voor volwassenen. (...)
Een tweede verschil is dat in de regeling voor volwassenen bij de genoemde ernstige misdrijven een taakstraf kan worden opgelegd naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel (artikel 22a, derde lid, Sr). Voor jeugdigen is in dit verband in een ruimere regeling voorzien. De taakstraf kan hier ook worden opgelegd naast jeugddetentie of een pij-maatregel in de voorwaardelijke vorm. Ook kan de taakstraf worden gecombineerd met de GBM. Deze jeugdsancties hebben met elkaar gemeen dat in een verplicht kader (langdurige) behandelingen kunnen plaatsvinden. Van vrijheidsbeneming is slechts sprake wanneer de jeugdige zich niet aan de voorwaarden houdt of niet meewerkt aan het programma. De voorgestelde regeling is zo in lijn met in het IVRK neergelegde uitgangspunt dat vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel wordt toegepast. Daarmee is minder goed verenigbaar dat vrijheidsbeneming als uitgangspunt wordt genomen, ook niet als onderdeel van een uitzondering op de hoofdregel die het opleggen van een taakstraf bij ernstige misdrijven uitsluit. Wanneer de taakstraf naast de genoemde kaders voor gedragsbeïnvloeding of behandeling wordt opgelegd, zal deze in de regel overigens bestaan uit een werkstraf. Gedragsinterventies gericht op educatie en op heropvoeding zullen dan deel uitmaken van de al dan niet voorwaardelijke jeugddetentie, pij-maatregel of GBM.
Tenslotte sluit artikel 22b Sr het opleggen van een taakstraf bij volwassenen uit in het geval van recidive. Het gaat dan om recidive voor een soortgelijk misdrijf, binnen vijf jaren na een eerdere veroordeling tot taakstraf. Kennelijk heeft het opleggen van deze taakstraf de recidive niet kunnen voorkomen. Van een nieuwe taakstraf hoeft dit resultaat dan ook niet te worden verwacht. Voor minderjarigen is een andere keuze gemaakt. Een recidiveregeling maakt van het voorgestelde artikel 77ma Sr geen deel uit. Reden hiervoor is dat minderjarigen, meer dan volwassenen, behoefte kunnen hebben aan herhaling van de straf, voordat een vollediger begrip ontstaat van de strafwaardigheid van het handelen. Daarvoor kan ook een meer praktische reden worden gegeven. Zoals hiervoor is aangegeven, kan de taakstraf bij jeugdigen ook bestaan uit een leerstraf. Denkbaar is dus dat bij eventuele recidive, de taakstraf een andere invulling zal hebben dan bij de eerste keer. Tenslotte wijs ik ook in dit verband op artikel 37, onderdeel b, van het IVRK. Ook wanneer een soortgelijk misdrijf opnieuw aanleiding geeft voor het opleggen van straf moet de wet voor het opleggen van straf aan minderjarigen ruimte te laten om opnieuw te bezien of vrijheidsbeneming kan worden voorkomen. In plaats daarvan kan met een andere sanctie(-combinatie) ook een adequate reactie op het misdrijf worden gegeven.”
(Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p. 26-28.)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“Het pedagogisch uitgangspunt van het jeugdstrafrecht maakt dat een taakstraf, ook in het geval dat een ernstig misdrijf hiervoor de aanleiding vormt, met andere jeugdsancties zal worden gecombineerd. Daarbij kan het ook gaan om voorwaardelijke opgelegde sancties. Concreet betekent dit dat wanneer de rechter voor een afdoening met een taakstraf kiest, daarnaast op zijn minst een voorwaardelijke jeugddetentie of een voorwaardelijke behandelmaatregel wordt opgelegd. Dit onderstreept dat vrijheidsbeneming ten aanzien van jeugdigen ultimum remedium is. In het geval dat een overtreding van de voorwaarden plaatsvindt, kan dan onmiddellijk alsnog de straf of behandeling een aanvang nemen. De beperking van de mogelijkheden tot het opleggen van een taakstraf is zo dus ontworpen met inachtneming van de mogelijkheden tot het bieden van rechterlijk maatwerk.”
(Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 6, p. 27-28.)
- de memorie van antwoord:
“De leden van de SP-fractie vroegen aandacht voor de wijzigingen in de regeling voor het opleggen van de taakstraf. Zij vroegen om een nadere onderbouwing van de noodzaak van deze regeling, mede tegen de achtergrond van het rapport van Human Rights Watch over de recidive bij minderjarige zedendelinquenten. Met dit onderzoek ben ik bekend, zo beantwoord ik de vraag daarnaar van deze leden. Het is mij ook bekend dat de recidive bij (minderjarige) zedendelinquenten lager is dan bij andere delicten. Dit doet niet toe of af aan de redenen die voor dit onderdeel van het wetsvoorstel zijn gegeven. De leden hebben hiernaar in hun vraagstelling ook verwezen; er bestaat een parallel met de situatie die geldt voor volwassenen. De regeling tot inperking van de mogelijkheden tot het opleggen van een taakstraf in het jeugdstrafrecht deelt haar ratio met de regeling die voor volwassenen is getroffen. De regeling moet worden gezien tegen de achtergrond van de wens van deze regering om tot uitdrukking te brengen dat bij deze ernstige misdrijven, met het opleggen van enkel een taakstraf niet kan worden volstaan. Ook bij de berechting van jeugdigen geldt dit uitgangspunt. De taakstraf leent zich meer voor een afdoening van de lichtere delicten. De voorgestelde regeling brengt dit tot uitdrukking. Wel zijn in de vormgeving in dit wetsvoorstel enkele bijzondere accenten gelegd. Zo is de combinatie met voorwaardelijke vrijheidsbenemende sancties mogelijk gemaakt. Daarmee wordt in het voorstel met de jeugdigheid rekening gehouden. Ook brengt dat de voorgestelde regeling in overeenstemming met de verdragsrechtelijke verplichtingen die in dit verband gelden. Ik doel dan in het bijzonder op artikel 37 IVRK dat voorschrijft dat van vrijheidsontneming slechts in het uiterste geval sprake kan zijn. Van het verkleinen van de mogelijkheden tot het bieden van rechterlijk maatwerk is door de combinatiemogelijkheden met andere sancties geen sprake, zo merk ik op in antwoord op de vragen van deze leden. Daar komt nog bij dat bij de berechting van jongvolwassenen de mogelijkheden tot het bieden van rechterlijk maatwerk juist worden vergroot. Het alternatief voor hen is de toepassing van het gewone strafrecht. In dat geval kan bij deze ernstige misdrijven geen taakstraf worden opgelegd, tenzij deze met een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende sanctie zou worden gecombineerd.”
(Kamerstukken I 2013/14, 33498, nr. C, p. 18-19.)