ECLI:NL:HR:2025:1674

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
23/03898
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lokaalvredebreuk door wederrechtelijk binnendringen in politiebureau ondanks lokaalverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1978, was eerder een lokaalverbod opgelegd voor het politiebureau in [plaats] vanwege grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van politiemedewerkers. Op 28 september 2022 is de verdachte wederrechtelijk het politiebureau binnengedrongen, wat leidde tot zijn aanhouding op basis van artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat het lokaalverbod onrechtmatig was, omdat er geen bewijs was dat de verdachte zich eerder ongepast had gedragen. Het hof oordeelde echter dat het lokaalverbod terecht was opgelegd, gezien de eerdere gedragingen van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, maar constateerde wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, zonder dat hier verdere rechtsgevolgen aan verbonden werden. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op toegang tot openbare diensten en de noodzaak om de openbare orde te handhaven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03898
Datum11 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 september 2023, nummer 20-002598-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat B.H.A. Augustin bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte ‘wederrechtelijk’ een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten een politiebureau, is binnengedrongen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 28 september 2022 te [plaats] in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten politiebureau, gelegen aan de [a-straat 1] , wederrechtelijk is binnengedrongen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 28 september 2022, dossierpagina’s 3-4, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(...)
Op 28 september 2022 waren we beiden in politieuniform gekleed en bevonden ons in het politiebureau, welke gelegen is aan de [a-straat 1] in [plaats] . Wij waren dusdanig als politie herkenbaar.
Op 28 september 2022 kregen wij van de chef van dienst, [betrokkene 1] , de opdracht om [verdachte] aan te houden voor lokaalvredebreuk. [verdachte] zou zich ophouden bij de ontvangsthal van het politiebureau in [plaats] . Wij hoorden van [betrokkene 1] dat op 3 maart 2022 aan verdachte [verdachte] een lokaalverbod voor het politiebureau in [plaats] , gelegen aan de [a-straat 1] , werd uitgereikt.
Op 28 september 2022 liepen wij naar de ontvangsthal van het politiebureau in [plaats] . Daar zagen wij, voor ons ambtshalve bekend, [verdachte] staan in de aankomsthal. Hierop hielden wij verdachte [verdachte] aan op basis van artikel 139 Wetboek van Strafrecht.
2. Het lokaalverbod:
Geachte [verdachte] , Naar aanleiding van het feit dat u zich de afgelopen periode diverse keren niet fatsoenlijk heeft gedragen, t.o.v. mijn collega’s, bij uw bezoek aan het bureau van politie [betrokkene 2] te [plaats] , [a-straat 1] en het feit dat dit vorig jaar eveneens aan de orde was, deel ik u mede dat u tot en met 31 december 2022 niet meer welkom bent in genoemd politiebureau. Indien u in de toekomst een beroep wenst te doen op de politie [plaats] kunt u 0900-8844 hierover, telefonisch dan wel via het internet, een verzoek indienen. Hierna zal door ons worden beoordeeld of en hoe wij hier op in zullen gaan.
Datum: 3 maart 2022
[betrokkene 2] , Chef basisteam [plaats]
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022, dossierpagina’s 6-8, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(...)
Op 3 maart 2022 bevonden wij ons bij de woning, gelegen aan de [b-straat 1] te [plaats] , gemeente [...] . Wij waren aldaar om de verdachte [verdachte] een lokaalverbod uit te reiken voor het politiebureau gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Dit lokaalverbod werd vandaag, 3 maart 2022, opgemaakt door de teamchef van het basisteam [plaats] in verband met het grensoverschrijdende gedrag van [verdachte] in de richting van politiemedewerkers.
Op voornoemd adres is de verdachte [verdachte] woonachtig. [verdachte] is mij, [verbalisant 4] , in mijn hoedanigheid als wijkagent ambtshalve bekend.
Ik, [verbalisant 4] , deelde [verdachte] mede dat hij een lokaalverbod kreeg voor het politiebureau [plaats] , gelegen aan de [a-straat 1] , per direct ingaande en geldend tot en met 31 december 2022. Ik, [verbalisant 4] , wilde hem het lokaalverbod uitreiken, maar we hoorden dat [verdachte] zei dat hij deze niet aan wilde nemen.
4. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 9 november 2022:
Als ik wist dat ik niet op het politiebureau mocht komen, dan was ik niet gegaan. Ik kwam niet op het politiebureau met een bijl, maar om aangifte te doen.
5. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 29 september 2023:
U, voorzitter, vraagt mij of ik mij op 28 september 2022 in het politiebureau te [plaats] bevond om aangifte te doen, terwijl ik een lokaalverbod voor dit politiebureau had. Dat klopt.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar onder meer aangevoerd:
“Het staat niet ter discussie dat cliënt op 28 september 2022 in het politiebureau in [plaats] is geweest. De verdediging stelt dat de wederrechtelijkheid niet bewezen kan worden omdat op grond van het dossier niet kan worden getoetst of het lokaalverbod voor het politiebureau van 3 maart 2022 rechtmatig is afgegeven. Er zit geen proces-verbaal in het dossier waaruit blijkt op grond van welke gedragingen van cliënt het lokaalverbod is afgegeven. Cliënt heeft video’s van die dag en daarop is te zien dat hij zich netjes heeft gedragen. Er is geen reden om aan te nemen dat hij op andere dagen niet netjes is geweest. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat het lokaalverbod van 3 maart 2022 onrechtmatig is.
De belangen van cliënt dienen te worden afgewogen tegen het belang van een locatieverbod; een lokaalverbod van zes maanden is een ingrijpend middel en schendt de bewegingsvrijheid van cliënt. Het is een recht van cliënt om ten allen tijden aangifte te mogen doen.
Het beschermd belang van art. 139 Sr is 'de vrede in voor openbare dienst bestemde lokalen'. Uit het dossier blijkt niet dat dit belang in het geding is of is geweest. Er zijn geen gebeurtenissen beschreven waaruit hinderlijk gedrag van cliënt blijkt op het politiebureau te [plaats] . In het lokaalverbod zelf staat enkel beschreven dat cliënt zich 'de afgelopen periode diverse keren niet fatsoenlijk heeft gedragen t.o.v. mijn collega's, bij uw bezoek aan het bureau van de politie te [plaats] , [a-straat 1] en het feit dat dit vorig jaar eveneens aan de orde was.' Wat deze gedragingen zouden zijn en op welke wijze deze gedragingen 'de vrede' in het politiebureau zouden aantasten, is niet beschreven. Het lokaalverbod ex. art. 139 Sr is bedoeld voor personen die ernstige overlast veroorzaken in lokalen. Deze gedragingen blijken niet uit het dossier.
Voorts wil de verdediging wijzen op een uitspraak van de rechtbank Limburg d.d. 18 februari 2009, zoals genoemd in de appelmemorie. In die zaak ging het om een gebiedsontzegging en werd niet beschreven welke gedragingen aan de orde zijn geweest. De verdachte in die zaak is vrijgesproken omdat het bestanddeel ‘wederrechtelijkheid’ niet kon worden bewezen.”
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 139 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
- artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW):
“Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht.”
- artikel 5:1 leden 1 en 2 BW:
“1. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.
2. Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen.”
2.4.1
Van ‘binnendringen’ in de zin van artikel 139 lid 1 Sr is sprake als het betreden van een voor de openbare dienst bestemd lokaal plaatsvindt tegen de – door een verklaring van de rechthebbende of op grond van een andere omstandigheid – onmiskenbare wil van de rechthebbende. Door toevoeging van het woord ‘wederrechtelijk’ is buiten twijfel gesteld dat het binnentreden – ook als dit tegen de wil van de rechthebbende is – niet strafbaar is als dit op een andere grond gerechtvaardigd is.
Het betreden van een voor de openbare dienst bestemd lokaal nadat de betrokkene schriftelijk de toegang daartoe is ontzegd, levert in beginsel wederrechtelijk binnendringen in de zin van artikel 139 lid 1 Sr op. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als de rechter het aannemelijk acht dat het lokaalverbod onrechtmatig is. (Vgl., in iets andere bewoordingen met betrekking tot artikel 138 lid 1 Sr, HR 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1464.)
2.4.2
Vanwege de redenen die zijn vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.13 tot en met 3.18 moet worden aangenomen dat het antwoord op de vraag of het opleggen van een lokaalverbod onrechtmatig is, wordt beheerst door het burgerlijk recht, in het bijzonder het eigendomsrecht of het met de eigenaar overeengekomen contractuele gebruiksrecht van de rechthebbende. Een uit het eigendomsrecht voortvloeiend gebruiksrecht is op grond van artikel 5:1 lid 2 BW in beginsel exclusief. Dit recht vindt echter zijn beperking in de rechten van anderen, alsmede in wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht, waaronder – als de rechthebbende een overheidslichaam is of een overheidstaak uitoefent – eventueel toepasselijke geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht, zoals bepaald in artikel 3:14 BW. Tot het publiekrecht behoren de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De vraag of de oplegging van een lokaalverbod de uit zijn eigendoms- of gebruiksrecht voortvloeiende vrijheid van de rechthebbende overschrijdt, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Niet is vereist dat het lokaalverbod zijn grond vindt in een geconstateerd strafbaar feit, ook voldoende ernstige vormen van overlast kunnen daarvoor grond geven. Als het gaat om een voor het publiek toegankelijke ruimte van een openbare dienst zal een in strijd met het discriminatieverbod of een kennelijk willekeurig opgelegd lokaalverbod niet rechtmatig zijn.
2.4.3
Het hof heeft vastgesteld dat het lokaalverbod aan de verdachte is opgelegd vanwege het feit dat hij zich in de periode voorafgaand aan dat lokaalverbod diverse keren niet fatsoenlijk heeft gedragen ten opzichte van politiemedewerkers bij een bezoek aan het politiebureau aan de [a-straat 1] in [plaats] , dat dit het jaar ervoor eveneens aan de orde was en dat sprake was van grensoverschrijdend gedrag van de verdachte in de richting van politiemedewerkers. Het hof heeft op grond van deze vaststellingen kennelijk geoordeeld dat sprake was van een voldoende ernstige vorm van overlast en dat het lokaalverbod daarom niet onrechtmatig is. Dit oordeel is – ook in het licht van wat namens de verdachte is aangevoerd en tegen de achtergrond van wat onder 2.4.2 is vooropgesteld – niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geldboete van € 1.000, waarvan € 500 voorwaardelijk, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 november 2025.