Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
11 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 juni 2023. De verdachte, geboren in 1959, was in hoger beroep veroordeeld voor schuldwitwassen van een geldbedrag van € 19.267,13, op basis van artikel 420quater.1.a van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, J.P.W. Nijboer, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep in cassatie was ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke taakstraf van zestig uren, er geen aanleiding is om aan dit oordeel enige andere rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.