ECLI:NL:HR:2025:1648

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
24/01125
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met gebruik van vuurwapen en handgranaat in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot moord. De feiten dateren van 11 januari 2021, toen de verdachte samen met mededaders in Rotterdam een gewelddadige aanval uitvoerde op de woning van twee slachtoffers. Rond 2:40 uur 's nachts gooiden zij stenen tegen het raam van de slaapkamer op de eerste verdieping en wierpen vervolgens een handgranaat in de richting van dat raam. De verdachte richtte ook een automatisch vuurwapen op de woning en haalde de trekker over, maar het wapen weigerde dienst. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van de slachtoffers, ook al bevonden zij zich op dat moment niet in de slaapkamer maar in de woonkamer. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zeven naar zes jaren en negen maanden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01125
Datum11 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 maart 2024, nummer 22-003262-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel ziet op het onder 1 bewezenverklaarde en klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de verdachte heeft gehandeld met het voor het medeplegen van poging tot moord vereiste opzet.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 11 januari 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven en
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven en
met dat opzet
- stenen tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [a-straat 1] heeft gegooid en
- vervolgens een scherpe handgranaat richting die ruit op de 1ste verdieping heeft gegooid en
- een automatisch vuurwapen op de woning heeft gericht en de trekker heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.3.
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer overwogen:
“Inleiding
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
In de nacht van 11 januari 2021 is de verdachte samen met drie andere mannen naar een gereedstaande gestolen BMW gebracht. Vervolgens zijn de verdachte en die drie andere mannen met deze BMW naar de [a-straat 1] , de woning van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en de [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), in [plaats] gereden. Zij zijn daar rond 02:40 uur aangekomen. De bestuurder is in de auto blijven zitten, de verdachte is samen met twee andere mannen uitgestapt. De verdachte is voor de woning gaan staan, heeft een automatisch vuurwapen op de woning gericht en heeft geprobeerd in de richting van het raam op de eerste verdieping te schieten. Een ander heeft twee meegebrachte stukken stoeptegel naar het raam op de eerste verdieping van de woning gegooid en een derde man heeft vervolgens een handgranaat in de richting van die ruit op de eerste verdieping gegooid. De handgranaat is teruggevallen op de stoep en is daar tot ontploffing gekomen.
De in de woning aanwezige vier kinderen bevonden zich op het moment van deze aanslag niet in de slaapkamer van hun ouders die op de eerste verdieping aan de voorkant van de woning is gelegen. De stukken stoeptegel en de handgranaat zijn tegen of in de richting van het raam van deze slaapkamer gegooid. De ouders, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , bevonden zich op het moment van de aanslag in de woonkamer op de begane grond. Daar brandde nagenoeg geen licht. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij rond dat tijdstip normaal gesproken in de voorste slaapkamer op de eerste verdieping in bed zouden liggen. Deze nacht hadden zij echter bezoek en het bezoek was net weg.
Bij de aanslag is niemand gewond geraakt. Wel zijn omliggende woningen en geparkeerde voertuigen beschadigd.
Betrokkenheid verdachte
In het aanvullend politieverhoor van 5 oktober 2023, opgemaakt door de verbalisanten [codenaam 1] en [codenaam 2] , en ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte erkend deelgenomen te hebben aan de aanslag op de [a-straat 1] te [plaats] op 11 januari 2021. De verdachte heeft verklaard dat hij linksachter in de BMW heeft gezeten en dat hij de persoon is die op de beschikbare camerabeelden te zien is als de persoon die linksachter uit de BMW stapt met een wit mondkapje op en degene is die op de beelden wordt gezien met het wapen.
Ten aanzien van feit 1
Het wapen
Hierboven heeft het hof onder meer bewezenverklaard dat de verdachte een automatisch vuurwapen op de woning heeft gericht en daarvan de trekker heeft overgehaald. Dat de genoemde handelingen in werkelijkheid niet tot gevolg hebben gehad dat er een schot uit het wapen is gelost doet aan deze bewezenverklaring niet af. (...)
Verdachte heeft met dit echte wapen willen schieten en daartoe de trekker ervan overgehaald, maar het wapen weigerde dienst. Voor deze lezing (het ging om een echt wapen dat onbedoeld niet afging) wordt steun gevonden in een afgeluisterd gesprek tussen [medeverdachte] en een onbekende man, waarin de laatste zegt dat de stok (straattaal voor ‘geweer’) niet heeft meegewerkt. Ook het hieronder nog te vermelden gesprek ondersteunt die lezing.
Dat het echte wapen dat de verdachte in zijn handen heeft gehad, zoals is bewezenverklaard, een automatisch vuurwapen was, acht het hof bewezen op basis van het zojuist genoemde proces-verbaal, waarin een verbalisant het standpunt inneemt dat, bij vergelijking van het silhouet van het wapen in de handen van de verdachte met een foto van een Kalasjnikov AK-47 automatisch vuurwapen, het wapen in de handen van de verdachte grote gelijkenis vertoont met een AK-47 automatisch vuurwapen. Het hof deelt die zienswijze en maakt die tot de zijne. Het vindt voor de juistheid ervan steun in een ander afgeluisterd gesprek, waarin [medeverdachte] zegt dat ‘die AK’ niet afging.
Opzet en voorbedachte raad
(...)
Het hof is van oordeel dat de hiervoor, onder het subkopje ‘Inleiding’, genoemde feiten en omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm een poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opleveren. De verdachte is samen met drie andere mannen eerst naar een gereedstaande, gestolen auto gebracht en daarmee naar de woning aan de [a-straat 1] gereden, alwaar zij geprobeerd hebben om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven door gedurende de nachtelijke uren eerst stenen te gooien tegen het raam van de slaapkamer waar zij rond dat tijdstip normaal gesproken in bed zouden liggen, vervolgens een scherpe handgranaat te gooien richting het raam van die slaapkamer. De verdachte heeft daarbij een automatisch vuurwapen op de eerste verdieping van die woning gericht en de trekker overgehaald. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op het moment van de aanslag niet in hun slaapkamer bevonden, is louter aan toeval te wijten. Indien de granaat in de slaapkamer was ontploft, zou die ontploffing naar ervaringsregels dodelijk hebben kunnen zijn voor eventuele personen die zich op dat moment in die slaapkamer zouden bevinden. Vervolgens zijn zij in de BMW naar een andere, eveneens gestolen, vluchtauto gereden. Met die auto zijn zij weer naar een locatie gereden waar zij werden opgehaald. Zowel de BMW als de andere vluchtauto zijn later in de brand gestoken.
Het hof is voorts van oordeel dat reeds uit het meebrengen van stukken stoeptegel, een handgranaat en een automatisch vuurwapen en het op voorhand regelen van vervoer en vluchtauto’s blijkt dat sprake was van een planmatige voorbereiding. Voorts is er overduidelijk sprake van een taakverdeling die reeds vaststond toen de drie mannen, van wie de verdachte er een was, de auto verlieten. De verdachte had alle gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, maar heeft geen andere afweging gemaakt. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte en/of zijn mededaders zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.”
2.3.1
Het hof heeft onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte en zijn mededaders hebben in de nacht van 11 januari 2021 rond 2.40 uur stenen gegooid tegen het raam van de, op de eerste verdieping gelegen, slaapkamer van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededaders een scherpe handgranaat gegooid in de richting van dat raam, waarna de verdachte een automatisch vuurwapen heeft gericht op de eerste verdieping van die woning. De verdachte heeft daarbij de trekker van dat vuurwapen overgehaald, maar het vuurwapen weigerde. Normaal gesproken zouden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] rond het tijdstip van de aanslag in die slaapkamer in bed hebben gelegen. Omdat zij die nacht bezoek hadden gehad en het bezoek net weg was, bevonden zij zich echter in de woonkamer op de begane grond. Daar brandde op dat moment nagenoeg geen licht.
2.3.2
Op basis van onder meer deze vaststellingen heeft het hof geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld met het voor het medeplegen van poging tot moord vereiste opzet. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat de omstandigheid dat de slachtoffers zich op het moment van de aanslag, in de nachtelijke uren, niet in hun slaapkamer bevonden, louter op toeval berustte, en dat – als de handgranaat in de slaapkamer was ontploft – die ontploffing naar ervaringsregels dodelijk zou kunnen zijn geweest voor personen die zich op dat moment in die slaapkamer hadden bevonden. Het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders een poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opleverden en het daarin besloten liggende oordeel van het hof dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , ook al bevonden dezen zich op het moment van de aanslag niet in de slaapkamer maar op de begane grond van de woning, geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk.
2.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en negen maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 november 2025.