Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
31 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de gerechtelijke vaststelling van ouderschap, zoals geregeld in artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak betreft een verzoeker, aangeduid als [eiser], die in cassatie is gegaan tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De advocaat van de verzoeker, N.C. van Steijn, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het hof, die eerder op 20 maart 2024 was gegeven. De verweerder, aangeduid als [verweerder], heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij de verwerping van het cassatieberoep heeft bepleit. De Advocaat-Generaal G. Snijders heeft in zijn conclusie ook geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker over de beschikking van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft derhalve besloten om het beroep van de verzoeker te verwerpen.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter, samen met de raadsheren C.E. du Perron en G.C. Makkink. De uitspraak is in het openbaar gedaan door raadsheer A.E.B. ter Heide.