Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
14 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2022. De zaak betreft de verdachte, [A] B.V., die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon, zoals omschreven in artikel 326.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft zich gebogen over verschillende cassatiemiddelen die door de advocaat J. Boksem zijn ingediend. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en heeft verwerping van het beroep voor het overige voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde geldboete.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de geldboete, en deze verminderd van € 450.000 naar € 447.500. Het beroep is voor het overige verworpen.