ECLI:NL:HR:2025:1551

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
22/04905
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure beoordeeld. Het hof had vastgesteld dat de redelijke termijn over de gehele procedure was geschonden, maar had dit niet afzonderlijk beoordeeld voor de eerste aanleg en het hoger beroep. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de redelijke termijn en concludeert dat het hof het beoordelingskader heeft miskend. Desondanks leidt dit niet tot cassatie, omdat het hof in zijn overwegingen impliciet heeft geoordeeld dat, indien de redelijke termijn niet was overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar zou zijn opgelegd. De Hoge Raad heeft de opgelegde taakstraf verminderd, omdat de redelijke termijn in cassatie was overschreden. De uitspraak van het hof is vernietigd, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De taakstraf is verminderd tot 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04905
Datum14 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2022, nummer 21-001062-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat N. van Schaik bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste tot en met het negende cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tiende cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof bij de beoordeling van de vraag of de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft plaatsgevonden, het tijdsverloop tijdens de eerste aanleg en dat tijdens het hoger beroep niet afzonderlijk heeft beoordeeld, en dat het hof niet heeft aangegeven welke straf zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet was overschreden.
3.2
De rechtbank heeft de verdachte voor 1. “medeplegen van de voortgezette handeling van oplichting” en 2. “medeplegen van valsheid in geschrift” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Het hof heeft de verdachte voor 1. “de voortgezette handeling van het medeplegen van oplichting” en 2. “medeplegen van valsheid in geschrift” veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
3.3.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2022 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“OVERSCHRIJDING VAN DE REDELIJKE TERMIJN
Cliënten zijn aangehouden en verhoord in december 2012. De uitspraak zal pas plaats hebben in december 2022. Dit tijdsverloop dient gevolgen te hebben. Niet enkel in een compensatie in een eventuele strafmaat, dat is in deze zaak niet meer voldoende.”
3.3.2
Het hof heeft over de overschrijding van de redelijke termijn overwogen:
“Het hof stelt vast dat sinds de bewezen verklaarde feiten inmiddels geruime tijd is verstreken en dat de redelijke termijn over het geheel van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep genomen is geschonden. Het hof verdisconteert dit in de op te leggen straf door in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. Het hof heeft hiervoor ook aanleiding gezien in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn rol in het geheel. Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest passend en geboden is. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet onvoldoende recht aan de ernst en omvang van het bewezenverklaarde.”
3.4
Bij de beoordeling van de vraag of de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM heeft plaatsgevonden, moeten het tijdsverloop tijdens de eerste aanleg en dat tijdens het hoger beroep afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de zitting moet zijn afgerond met in eerste aanleg een einduitspraak binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, en dat in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverwegingen 3.7 en 3.13 tot en met 3.16.)
3.5
Het hof heeft overwogen dat “de redelijke termijn over het geheel van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep genomen is geschonden.” Door het tijdsverloop tijdens de eerste aanleg en dat tijdens het hoger beroep niet (ook) afzonderlijk te beoordelen, heeft het hof het onder 3.4 weergegeven beoordelingskader miskend. Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.
3.6
Dit leidt op grond van het volgende echter niet tot cassatie. In zijn onder 3.3.2 weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het hof besloten dat, als de redelijke termijn over het geheel van de procedure niet was overschreden, het hof – net als de rechtbank – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar zou hebben opgelegd. In plaats daarvan heeft het hof die gevangenisstraf van een jaar geheel voorwaardelijk opgelegd en daarbij een taakstraf van 240 uren. In het licht van wat onder 3.4 is vooropgesteld, is dit door het hof aan de overschrijding van de redelijke termijn verbonden rechtsgevolg naar het oordeel van de Hoge Raad ook passend als ervan wordt uitgegaan dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
3.7
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat de taakstraf 216 uren beloopt, subsidiair 108 dagen hechtenis;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 oktober 2025.