ECLI:NL:HR:2025:1516

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
23/05005
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewoontewitwassen en grondslagverlating in de Martelcontainerzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de verdachte die in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 2 juli 2020 betrokken was bij verschillende handelingen die als gewoontewitwassen konden worden gekwalificeerd. Het hof had de verdachte veroordeeld voor het maken van een gewoonte van witwassen, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten. De Hoge Raad sprak de verdachte vrij van het onderdeel dat inhoudt dat hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt, en kwalificeerde het bewezenverklaarde als schuldwitwassen, meermalen gepleegd, en medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om de juiste juridische grondslagen te hanteren bij het beoordelen van witwaspraktijken en de vereisten voor veroordeling onder artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/05005
Datum14 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2023, nummer 23-001406-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten N. van Schaik en H. Brentjes bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring onder 1 voor zover inhoudende “en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt”, de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging. De conclusie strekt er verder toe dat de Hoge Raad
(i) de verdachte zal vrijspreken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde “en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt”;
(ii) de aan de bewezenverklaring onder 1 te verbinden kwalificatie zal verbeteren door deze te wijzigen in “schuldwitwassen en medeplegen van schuldwitwassen”;
(iii) de zaak zal terugwijzen naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De conclusie strekt voor het overige tot verwerping van het beroep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde en klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van het maken van een gewoonte van witwassen.
2.2.1
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“hij op een of meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 2 juli 2020 te [plaats] , [plaats] , [plaats] en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer voorwerpen, te weten (contante en/of girale) geldbedragen (van in totaal EUR 106.670,44), voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, door
A. (in totaal) 3.000 EUR contant (als salaris) te ontvangen (van [betrokkene 1] ),
(met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] :)
B. (in totaal) EUR 19.090 (deels contant) te storten en/of te ontvangen op [rekeningnummer 1] en/of (vervolgens) (in totaal) EUR 19.034,79 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 2] (op naam van [A] BV.) (onder vermelding van “waarborgsom [a-straat 1] ” en/of “huur januari [a-straat 1] ”),
C. EUR. 14.276,79 te ontvangen op [rekeningnummer 1] van [rekeningnummer 2] (onder vermelding van “terugstorting waarborgsom [a-straat 1] ”),
D. (in totaal) EUR 18.992 (deels contant) te storten en/of te ontvangen op [rekeningnummer 1] en/of (vervolgens) (in totaal) EUR 18.939,20 over te boeken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 3] (op naam van [B] ) (huur [b-straat 1] [plaats] ),
E. (in totaal) EUR 13.210 contant te storten en/of te ontvangen op [rekeningnummer 1] en/of vervolgens (in totaal) EUR 12.750 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 4] (op naam van [betrokkene 2] ),
F. (in totaal) EUR 8.960 contant te storten en/of te ontvangen op [rekeningnummer 1] en/of (vervolgens) (in totaal) EUR 8.960 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 5] (op naam van [C] BV.) (onder vermelding van “Borgstelling Mercedes CLS”),
G. (in totaal) EUR 2.520 contant te storten en/of te ontvangen op [rekeningnummer 1] en/of (vervolgens) EUR 2.500 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 5] (op naam van [C] B.V.) (onder vermelding van “Betaling Borg en huur Mercedes GLA”),
H. (in totaal) EUR 3.000 contant te storten en/of te ontvangen op [rekeningnummer 1] en/of (vervolgens) EUR 3.000 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 5] (op naam van [C] BV.) (onder vermelding van “Borg en 1 maand huur Mercedes C klasse”),
(met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] op naam van [D] BV.;)
I. (in totaal) EUR 20.771,65 over te maken van [rekeningnummer 6] naar [rekeningnummer 3] (op naam van [E] B.V.) (huur [b-straat 1] [plaats] ),
J. EUR 2.500 contant op te nemen van [rekeningnummer 6]
en/of
K. EUR 350 over te maken van [rekeningnummer 6] naar [rekeningnummer 1] en/of (vervolgens) EUR 350 over te boeken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 7]
terwijl hij (en zijn mededader(s)) (telkens) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die voorwerpen (geldbedragen) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.”
2.2.2
Daarvan is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 2 juli 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, contante en girale geldbedragen van in totaal EUR 106.670,44, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, door
A. in totaal 3.000 EUR contant als salaris te ontvangen van [betrokkene 1] , met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] ,
B. in totaal EUR 19.090 deels contant te storten en te ontvangen op [rekeningnummer 1] en vervolgens in totaal EUR 19.034,79 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 2] op naam van [A] B.V. onder vermelding van “waarborgsom [a-straat 1] ” en “huur januari [a-straat 1] ”,
C. EUR 14.276,79 te ontvangen op [rekeningnummer 1] van [rekeningnummer 2] onder vermelding van “terugstorting waarborgsom [a-straat 1] ”,
D. in totaal EUR 18.992 deels contant te storten en te ontvangen op [rekeningnummer 1] en vervolgens in totaal EUR 18.939,20 over te boeken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 3] op naam van [B] (huur [b-straat 1] [plaats] ),
E. in totaal EUR 13.210 contant te storten op [rekeningnummer 1] en vervolgens (in totaal) EUR 12.750 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 4] op naam van [betrokkene 2] ,
F. in totaal EUR 8.960 contant te storten op [rekeningnummer 1] en vervolgens in totaal EUR 8.960 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 5] op naam van [C] B.V. onder vermelding van “Borgstelling Mercedes CLS”,
G. in totaal EUR 2.520 contant te storten op [rekeningnummer 1] en vervolgens EUR 2.500 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 5] op naam van [C] B.V. onder vermelding van “Betaling Borg en huur Mercedes GLA”,
H. in totaal EUR 3.000 contant te storten op [rekeningnummer 1] en vervolgens EUR 3.000 over te maken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 5] op naam van [C] BV. Onder vermelding van “Borg en 1 maand huur Mercedes C klasse”,
met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] op naam van [D] B.V.:
I. in totaal EUR 20.771,65 over te maken van [rekeningnummer 6] naar [rekeningnummer 3] op naam van [E] B.V. (huur [b-straat 1] [plaats] ),
J. EUR 2.500 contant op te nemen van [rekeningnummer 6]
en
K. EUR 350 over te maken van [rekeningnummer 6] naar [rekeningnummer 1] en vervolgens EUR 350 over te boeken van [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 7] ,
terwijl hij en zijn mededaders redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.”
2.2.3
Het hof heeft over deze bewezenverklaring onder meer overwogen:
“Gewoontewitwassen
Nu sprake is geweest van witwassen gedurende een lange periode, door middel van verschillende witwashandelingen, acht het hof bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen.”
2.2.4
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken en medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken’.
2.3.1
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 420bis lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.”
- artikel 420ter lid 1 Sr:
“Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
- artikel 420quater lid 1 Sr:
“Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven houdt onder meer in:
“Artikel 420ter
Degene die een gewoonte maakt van het plegen van opzetheling kan wegens gewoonteheling veroordeeld worden tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren (artikel 417 Sr). Zoals de NVvR terecht in haar advies heeft aangegeven, ligt het voor de hand om analoog hieraan ook een gekwalificeerde variant van het nieuwe delict witwassen op te nemen met een verhoogd strafmaximum van een gevangenisstraf van zes jaren. Hiertoe wordt artikel 420ter voorgesteld, strafbaarstellende het een gewoonte maken van het plegen van (opzettelijk) witwassen.”
(Kamerstukken II 1999/2000, 27159, nr. 3, p. 19.)
2.4.1
De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op artikel 420bis lid 1, 420ter lid 1 en 420quater lid 1 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in artikel 420ter lid 1 Sr.
2.4.2
Voor een veroordeling voor overtreding van artikel 420ter lid 1 Sr is vereist dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte maakt. Dat bestanddeel heeft betrekking op (opzettelijk) witwassen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 Sr. Het bestanddeel kan niet worden bewezenverklaard als de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte telkens ‘schuldwitwassen’ opleveren.
2.5.1
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover dat inhoudt dat de verdachte en zijn mededaders ‘wisten’ dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf en heeft bewezenverklaard dat de verdachte en zijn mededaders ‘redelijkerwijs moesten vermoeden’ dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf en dat de verdachte van het plegen van het feit een gewoonte heeft gemaakt. Het hof heeft daarmee de grondslag van de tenlastelegging verlaten, nu voor de bewezenverklaring van een op artikel 420ter lid 1 Sr toegesneden tenlastelegging is vereist dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 Sr.
2.5.2
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de zaak in zoverre zelf afdoen door de verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover dat inhoudt ‘en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt’ en de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde aan te passen. Verder zal de Hoge Raad de uitspraak van het hof wat betreft de strafoplegging vernietigen en de zaak in zoverre terugwijzen naar het hof.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde voor zover deze inhoudt ‘en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt’, de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde en de strafoplegging;
- spreekt de verdachte vrij van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde;
- kwalificeert het onder 1 bewezenverklaarde als schuldwitwassen, meermalen gepleegd, en medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam , opdat de zaak ten aanzien van de strafoplegging opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 oktober 2025.